Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 2.11 [Zekerheidstelling. Weigering toegang]
Geldend
Geldend vanaf 19-09-2018
- Bronpublicatie:
30-08-2018, Stb. 2018, 314 (uitgifte: 18-09-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
19-09-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-08-2018, Stb. 2018, 314 (uitgifte: 18-09-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
1.
De toegang wordt geweigerd op grond van artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de Wet, indien de vreemdeling niet voldoet aan de door de ambtenaar belast met grensbewaking gestelde voorwaarde om zekerheid te stellen voor de kosten van verblijf in Nederland en voor de kosten van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd is.
2.
De zekerheid, bedoeld in het eerste lid, kan bestaan uit:
- a.
het deponeren van een retour-passagebiljet;
- b.
het deponeren van een garantiesom,
- c.
het stellen van een bankgarantie, of
- d.
een garantstelling door een derde die daartoe solvabel is.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder e, dan wel l, van de Wet, het familielid, bedoeld in artikel 8.7, tweede en derde lid, en de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, vierde lid.
4.
De in het eerste lid bedoeld voorwaarde om zekerheid te stellen voor de kosten van verblijf in Nederland en voor de kosten van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd, kan, op grond van artikel 6, vierde lid, van de Schengengrenscode, ook worden gesteld ten aanzien van een onderdaan van een derde land die toegang vraagt voor een verblijf voor ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.
5.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de zekerheidstelling.