Einde inhoudsopgave
Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten (Protocol II)
Artikel 4 Fundamentele waarborgen
Geldend
Geldend vanaf 07-12-1978
- Bronpublicatie:
08-06-1977, Trb. 1980, 88 (uitgifte: 02-06-1980, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
07-12-1978
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-06-1977, Trb. 1980, 88 (uitgifte: 02-06-1980, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
1.
Allen die niet rechtstreeks deelnemen of niet meer deelnemen aan de vijandelijkheden maken ongeacht of hun vrijheid is beperkt of niet, aanspraak op eerbiediging van hun persoon, eer, overtuigingen en het uitoefenen van hun godsdienst. Zij moeten onder alle omstandigheden menselijk worden behandeld, zonder enig nadelig onderscheid. Het is verboden het bevel te geven dat niemand mag overleven.
2.
Onverminderd het algemene karakter van de voorgaande bepalingen zijn en blijven de volgende daden, gericht tegen de in het eerste lid bedoelde personen, te allen tijde en op iedere plaats verboden:
- (a)
geweld, gericht tegen het leven, de gezondheid en het lichamelijke of geestelijke welzijn van personen, in het bijzonder moord, evenals wrede behandeling zoals marteling, verminking of lijfstraffen in wat voor vorm dan ook;
- (b)
collectieve straffen;
- (c)
het nemen van gijzelaars;
- (d)
daden van terrorisme;
- (e)
aanslagen op de persoonlijke waardigheid, in het bijzonder vernederende en onterende behandeling, verkrachting, gedwongen prostitutie en iedere vorm van aanranding van de eerbaarheid;
- (f)
slavernij en slavenhandel in iedere vorm;
- (g)
plundering;
- (h)
bedreiging met een van de bovengenoemde daden.
3.
Kinderen moeten de zorg en hulp ontvangen die zij nodig hebben, en in het bijzonder:
- (a)
dienen zij een opvoeding te krijgen, daaronder begrepen een godsdienstige en morele opvoeding, overeenkomstig de wensen van hun ouders of, bij afwezigheid van hun ouders, van diegenen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor die kinderen;
- (b)
dienen alle geëigende stappen te worden genomen om de hereniging van gezinnen waarvan de leden tijdelijk van elkaar zijn gescheiden, te vergemakkelijken;
- (c)
dienen kinderen die de leeftijd van vijftien jaar nog niet hebben bereikt, noch in dienst te worden geroepen bij de strijdkrachten of gewapende groepen, noch dient het hun te worden toegestaan aan de vijandelijkheden deel te nemen;
- (d)
blijft de bijzondere bescherming, door dit artikel verleend aan kinderen die de leeftijd van vijftien jaar nog niet hebben bereikt, op hen van toepassing wanneer zij ondanks de bepalingen van letter (c) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnemen en gevangen worden genomen;
- (e)
dienen, wanneer nodig, maatregelen te worden genomen, zo mogelijk met toestemming van de ouders of de personen die krachtens de wet of het gebruik in de eerste plaats voor de zorg voor de desbetreffende kinderen verantwoordelijk zijn, om kinderen tijdelijk uit het gebied waarin vijandelijkheden plaatsvinden over te brengen naar een veiliger gebied in het land, en te verzekeren dat zij worden vergezeld door voor hun veiligheid en welzijn verantwoordelijke personen.