Einde inhoudsopgave
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
Artikel 12:1 [Familievertrouwenspersoon]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
24-01-2018, Stb. 2018, 37 (uitgifte: 16-02-2018, kamerstukken: 32399)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-11-2019, Stb. 2019, 437 (uitgifte: 29-11-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht / Klachtbehandeling
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
Gezondheidsrecht / Individuele gezondheidszorg
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Sociale zekerheid kinderen en jongeren / Jeugdzorg
Bestuursrecht algemeen / Toezicht
Sociale zekerheid ziektekosten / Bijzondere onderwerpen
1.
De zorgaanbieder draagt ervoor zorg dat de voor de continuïteit van zorg relevante familie of naasten een beroep kunnen doen op een familievertrouwenspersoon. De familievertrouwenspersoon heeft tot taak om op verzoek van de voor de continuïteit van zorg relevante familie en naasten van een persoon met een psychische stoornis voor wie een verzoek voor een zorgmachtiging wordt voorbereid of aan wie verplichte zorg wordt verleend door een zorgaanbieder, deze:
- a.
te informeren;
- b.
te adviseren;
- c.
te ondersteunen;
- d.
bijstand te verlenen bij een klachtprocedure.
2.
De familievertrouwenspersoon heeft tevens tot taak:
- a.
tekortkomingen in de structuur en de uitvoering van de zorg, voor zover deze afbreuk doen aan de rechten van de betrokkene, te signaleren en aan de inspectie te melden;
- b.
te bemiddelen tussen:
- 1°
de familie en naasten,
- 2°
de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke, en
- 3°
betrokkene.
3.
De familievertrouwenspersoon brengt ten minste eenmaal per jaar een rapport en advies uit aan de zorgaanbieder ten behoeve van het kwaliteitsbeleid.
4.
De familievertrouwenspersoon verricht zijn werkzaamheden onafhankelijk van de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot:
- a.
de deskundigheid van de familievertrouwenspersoon;
- b.
de onafhankelijkheid van de familievertrouwenspersoon ten opzichte van de zorgaanbieder;
- c.
de taken en bevoegdheden van de familievertrouwenspersoon.