Einde inhoudsopgave
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada inzake uitlevering
Artikel 2 Uitleveringsdelicten
Geldend
Geldend vanaf 01-12-1991
- Bronpublicatie:
13-10-1989, Trb. 1989, 169 (uitgifte: 29-11-1989, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-12-1991
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-11-1991, Trb. 1991, 169 (uitgifte: 01-01-1991, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
1.
Uitlevering wordt toegestaan voor gedrag dat krachtens het recht van beide Staten een strafbaar feit oplevert dat met gevangenisstraf van meer dan een jaar is bedreigd. Bovendien dient, ingeval een gevangenisstraf of een andere vorm van vrijheidsbeneming is opgelegd door een rechter in de verzoekende Staat, het gedeelte van de straf of maatregel dat nog moet worden ondergaan ten minste zes maanden te bedragen.
2.
Indien het verzoek om uitlevering betrekking heeft op zowel een gevangenisstraf of een andere vorm van vrijheidsbeneming zoals bedoeld in het eerste lid, als een vermogenssanctie, kan de aangezochte Staat ook uitlevering toestaan voor de tenuitvoerlegging van de vermogenssanctie.
3.
Indien het verzoek om uitlevering betrekking heeft op een aantal feiten die krachtens het recht van beide Staten strafbaar zijn, doch waarvan enkele niet voldoen aan de overige vereisten van het eerste lid, kan de aangezochte Staat ook uitlevering toestaan voor deze feiten.
4.
Een delict kan tot uitlevering leiden, ongeacht of het betrekking heeft op belasting, douane of heffingen, dan wel zuiver fiscaal van aard is.