Verordening (EG) Nr. 1255/97 betreffende de communautaire criteria voor controleposten en tot aanpassing van het in Richtlijn 91/628/EEG bedoelde reisschema
Bijlage Communautaire criteria voor controleposten
Geldend
Geldend vanaf 25-01-2005
- Redactionele toelichting
Voorheen bijlage I. Deze wijziging wordt toegepast vanaf 05-01-2007.
- Bronpublicatie:
22-12-2004, PbEU 2005, L 3 (uitgifte: 05-01-2005, regelingnummer: 1/2005)
- Inwerkingtreding
25-01-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-12-2004, PbEU 2005, L 3 (uitgifte: 05-01-2005, regelingnummer: 1/2005)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Grensbewaking
A. Gezondheids- en hygiënemaatregelen
1
Elke controlepost moet
- a)
zodanig gelegen, ontworpen en geconstrueerd zijn en geëxploiteerd worden dat de bioveiligheid groot genoeg is om te voorkomen dat er ernstige besmettelijke ziekten naar andere bedrijven of tussen opeenvolgende partijen dieren die de controleposten passeren, verspreid worden;
- b)
zodanig geconstrueerd en uitgerust zijn en geëxploiteerd worden dat er reiniging en ontsmetting plaats kan vinden. Er moet ter plaatse een deugdelijke wasinstallatie voor de vervoermiddelen aanwezig zijn, die onder alle weersomstandigheden moet functioneren;
- c)
voor en na elk gebruik gereinigd en ontsmet worden volgens de instructies van de officiële dierenarts.
2
De personeelsleden en de uitrusting die met de ondergebrachte dieren, de uitwerpselen of de urine in contact zijn geweest, mogen de betrokken bedrijfsruimten alleen verlaten als zij gereinigd en ontsmet zijn. Met name de voor de controlepost verantwoordelijke persoon moet zorgen voor schoon materiaal en voor beschermende kleding die uitsluitend ter beschikking worden gesteld aan personen die de controlepost binnengaan, en passende voorzieningen ter beschikking stellen waarmee het materieel en de kleding gereinigd en ontsmet kunnen worden.
3
Wanneer een partij dieren een afgesloten ruimte verlaat, moet het strooisel daaruit worden verwijderd en na reiniging en ontsmetting als bepaald in punt 1, onder c), door vers strooisel worden vervangen.
4
Strooisel, uitwerpselen en urine mogen alleen verzameld en van het bedrijf verwijderd worden na een passende behandeling om de verspreiding van dierziektes te voorkomen.
5
Tussen twee passages van partijen dieren moet een passende sanitaire pauze worden ingelast waarvan de lengte, zo nodig, afhangt van de vraag of de dieren uit vergelijkbare regio's, zones of compartimenten komen. Met name moeten controleposten, na een gebruik van ten hoogste 6 dagen nadat zij zijn schoongemaakt en ontsmet en voordat een nieuwe partij dieren aankomt, gedurende ten minste 24 uur volledig vrij van dieren zijn.
6
Alvorens dieren te ontvangen moeten controleposten
- a)
binnen 24 uur na het vertrek van alle dieren die er overeenkomstig artikel 4, lid 3, van deze verordening werden opgevangen, zijn begonnen met de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden,
- b)
volledig vrij zijn gebleven van dieren totdat de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden tot tevredenheid van de officiële dierenarts zijn voltooid.
B. Constructie en inrichtingen
1
Naast het bepaalde in de hoofdstukken II en III van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1/2005 dat van toepassing is op de vervoermiddelen voor het in- en uitladen van dieren, moet elke controlepost beschikken over de nodige uitrusting en inrichtingen voor het in- en uitladen van dieren in of uit een vervoermiddel. Meer in het bijzonder moeten deze uitrusting en inrichtingen een stroef loopvlak hebben en zo nodig een bescherming aan de zijkanten. De bruggen, vlonders en loopplanken moeten voorzien zijn van zijwanden, relingen of andere inrichtingen die moeten verhinderen dat de dieren eraf vallen. De laadbruggen moeten een zo gering mogelijke helling hebben. Drijfgangen moeten voorzien zijn van vloerbekleding die het gevaar voor uitglijden zoveel mogelijk beperkt en zo zijn ingericht dat het gevaar voor verwonding van de dieren zo klein mogelijk is. In het bijzonder moet ervoor gezorgd worden dat de naad of het hoogteverschil tussen laadvloer en laadbrug of -klep of tussen laadbrug of -klep en vloer van de losplaats niet zo groot is dat de dieren gedwongen worden te springen, dan wel gevaar lopen uit te glijden of te struikelen.
2
Alle inrichtingen van controleposten waarin dieren worden ondergebracht, moeten:
- a)
voorzien zijn van vloerbekleding die het gevaar voor uitglijden zoveel mogelijk beperkt en geen letsel veroorzaakt;
- b)
overdekt zijn en aan de zijkanten voldoende afgeschermd zijn om de dieren tegen slecht weer te beschutten;
- c)
over passende inrichtingen beschikken om de dieren te huisvesten, te inspecteren en zo nodig te onderzoeken, te voederen en te drenken en om voeder op te slaan;
- d)
rekening houdend met de opvangcapaciteit, beschikken over ventilatie en een systeem voor de afvoer van mest en gier die aangepast zijn aan de soort onder te brengen dieren;
- e)
over voldoende dag- of kunstlicht beschikken om de dieren te allen tijde te kunnen inspecteren. Zo nodig moet er een adequate noodverlichting voorhanden zijn;
- f)
over voorzieningen beschikken om dieren, in voorkomend geval, te kunnen aanbinden. De dieren moeten zo worden aangebonden dat dit voor hen geen pijn of lijden veroorzaakt en dat ze ongehinderd kunnen eten, drinken of gaan liggen;
- g)
afhankelijk van de soorten over voldoende ruimte beschikken zodat de dieren tegelijkertijd kunnen gaan liggen en gemakkelijk de drink- en voederinrichtingen kunnen bereiken;
- h)
van voldoende strooisel voorzien zijn. Dit strooisel moet in alle stallingsruimten worden aangebracht naargelang de behoeften van de soort of categorie dieren die erin ondergebracht wordt;
- i)
zo zijn geconstrueerd en onderhouden dat de dieren geen letsel kunnen krijgen door contact met een of ander scherp of gevaarlijk voorwerp of met een beschadigd oppervlak.
3
Controleposten moeten over passende inrichtingen beschikken om zieke dieren, gewonde dieren of dieren die bijzondere verzorging behoeven, afzonderlijk onder te brengen.
4
Op controleposten moeten voor alle personen die de lokalen regelmatig bezoeken en gebruiken, passende voorzieningen voorhanden zijn.
5
Controleposten moeten een adequate regeling hebben voor de opslag en de verwijdering van afval en voor het opslaan van dode dieren in afwachting van het opladen en de destructie ervan overeenkomstig Richtlijn 90/667/EEG (1).
C. Werkzaamheden
1
De dieren moeten zo spoedig mogelijk na aankomst worden uitgeladen. Indien oponthoud echter onvermijdelijk is, moet ervoor gezorgd worden dat de omstandigheden voor het welzijn van de dieren, met name gelet op de weersomstandigheden en wachttijden, optimaal zijn.
2
Bij het in- en uitladen mogen de dieren niet bang gemaakt, opgejaagd of mishandeld worden en moet ervoor gezorgd worden dat zij niet omgestoten worden. De dieren mogen niet worden opgetild of voortgetrokken aan de kop, de horens, de oren, de poten, de staart of de vacht of zo worden behandeld dat hun onnodig pijn of lijden wordt veroorzaakt. Zo nodig moeten zij afzonderlijk worden geleid.
3
Met het oog op de verplaatsing van dieren in alle ruimten:
- a)
moeten er drijfgangen aanwezig zijn om gebruik te kunnen maken van het kudde-instinct van de dieren;
- b)
mogen instrumenten om de dieren in een bepaalde richting te drijven alleen daartoe worden gebruikt. Het gebruik van apparaten waarmee elektrische schokken worden toegediend, moet zoveel mogelijk worden voorkomen; zij mogen hoe dan ook uitsluitend worden gebruikt bij volwassen runderen en varkens die weigeren zich te verplaatsen en voor zover de schokken niet langer duren dan twee seconden, voldoende worden gespreid en de dieren ruimte hebben om zich voort te bewegen. De schokken mogen uitsluitend worden toegediend op de spieren van de achtervoeten;
- c)
is het verboden dieren te slaan op delen van het lichaam die bijzonder gevoelig zijn of op die delen druk uit te oefenen. Het is met name verboden de staart van de dieren te verbrijzelen, om te draaien of te breken en de dieren in de ogen te grijpen. Ook is het verboden te slaan en te schoppen;
- d)
mogen personen die met de dieren op de controleposten te maken hebben, geen prikstokken of andere tuigen met een spits uiteinde bij zich hebben of gebruiken. Stokken of ander tuigen om de dieren te leiden, mogen gebruikt worden voorzover bij aanraking ermee bij de dieren geen letsels of onnodig lijden veroorzaakt wordt.
4
Wanneer de dieren blootgesteld zijn aan hoge temperaturen bij vochtig weer, moet zo snel mogelijk op adequate wijze voor afkoeling worden gezorgd.
5
Bij het voederen en drenken van de dieren op de controlepost moet zo te werk worden gegaan dat ieder ondergebracht dier ten minste beschikt over voldoende zuiver water en het nodige voeder om voor het verblijf op de controlepost en de verwachte duur van de verdere reis tot de volgende voederplaats in zijn lichamelijke behoeften te voorzien. Dieren die speciaal voeder behoeven, zoals vloeibare voeding voor jonge kalveren, mogen slechts op een controlepost worden ondergebracht wanneer daar de nodige uitrusting en het nodige personeel beschikbaar zijn om aan deze bijzondere behoeften te voldoen.
6
Bij de aankomst van de dieren en vervolgens, tijdens hun verblijf op de controlepost, ten minste om de 12 uur, moet de toestand van de dieren gecontroleerd worden door een personeelslid van de controlepost.
7
Het in artikel 5, punt h) van deze richtlijn bedoelde register moet de volgende gegevens bevatten:
- a)
datum en uur waarop het uitladen van de dieren van elke partij beëindigd is en waarop met het weer inladen begonnen is;
- b)
datum en duur van de in deze bijlage, onder A, punt 4, bedoelde ontruiming voor reiniging en ontsmetting;
- c)
nummer(s) van het (de) gezondheidscertifica(a)t(en) voor elke partij;
- d)
alle nodig geachte opmerkingen over de gezondheidstoestand of het welzijn van de dieren, met name:
- —
kenmerken en aantal van de dieren die bij het uitladen in de controlepost dood zijn aangetroffen of die daar tijdens hun verblijf zijn gestorven;
- —
kenmerken en aantal van de dieren waarbij bij het uitladen of tijdens het verblijf een zwaar letsel is aangetroffen of die niet geschikt voor verder vervoer worden geacht;
- e)
naam en adres van de vervoerder en de chauffeurs, alsook kenteken van de voertuigen.
Voetnoten
PB nr. L 363 van 27.12.1990, blz. 51. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.