Einde inhoudsopgave
Leidraad Invordering 2008
25.5.6 Betalingscapaciteit en betalingsregeling particulieren
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2017. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2017
- Bronpublicatie:
17-03-2017, Stcrt. 2017, 18117 (uitgifte: 30-03-2017, regelingnummer: 2017-57278)
- Inwerkingtreding
01-04-2017, terugwerkend tot: 01-01-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-03-2017, Stcrt. 2017, 18117 (uitgifte: 30-03-2017, regelingnummer: 2017-57278)
- Vakgebied(en)
Invordering (V)
Naast het aanwezige vermogen speelt bij de beoordeling van de financiële omstandigheden de zogenoemde betalingscapaciteit van de verzoeker een belangrijke rol, zowel ten tijde van het indienen van het verzoek als gedurende de looptijd van de betalingsregeling. De betalingscapaciteit van de belastingschuldige die door de ontvanger wordt berekend, bepaalt in belangrijke mate het bedrag dat de belastingschuldige (periodiek) op de achterstallige schuld moet aflossen. De betalingscapaciteit geeft ook aan in hoeverre een betalingsregeling zinvol is.
Bij de berekening van de betalingscapaciteit gaat de ontvanger met betrekking tot de huur- en hypotheekverplichtingen voor de woning waarin de belastingschuldige feitelijk verblijft uit van de werkelijke uitgaven.
De betalingscapaciteit bestaat uit het netto besteedbaar inkomen na aftrek van het normbedrag voor levensonderhoud. Voor de betalingsregeling eist de ontvanger 80% van de betalingscapaciteit op. Voor een belastingschuldige die in het buitenland woont, past de ontvanger op het normbedrag voor levensonderhoud eerst het percentage toe dat in artikel 1 van de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 en de bijlage bij die regeling is opgenomen voor het woonland van de belastingschuldige. Eventuele periodieke inkomsten die de belastingschuldige uit zijn woonland geniet, telt de ontvanger op bij de aldus berekende betalingscapaciteit.