Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen
Artikel 16 Doortocht
Geldend
Geldend vanaf 01-07-1985
- Bronpublicatie:
21-03-1983, Trb. 1983, 74 (uitgifte: 29-04-1983, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-1985
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-10-1987, Trb. 1987, 163 (uitgifte: 01-01-1987, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Overdracht en overname strafvervolging
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
1.
Een Partij voldoet, in overeenstemming met haar wetgeving, aan een verzoek om doortocht van een veroordeelde door haar grondgebied, indien een zodanig verzoek door een andere Partij is gedaan en die Staat met een andere Partij of met een derde Staat overeenstemming heeft bereikt met betrekking tot de overbrenging van die persoon naar of van zijn grondgebied.
2.
Een Partij kan weigeren doortocht toe te staan:
- a.
indien de gevonniste persoon een van haar onderdanen is; of
- b.
indien het strafbare feit dat aanleiding tot de veroordeling is geweest geen strafbaar feit oplevert ingevolge haar eigen recht.
3.
De verzoeken om doortocht en de antwoorden daarop dienen te worden uitgewisseld langs de in artikel 5 (2) en (3) bedoelde kanalen.
4.
Een Partij kan voldoen aan een door een derde Staat gedaan verzoek om doortocht van een veroordeelde door haar grondgebied, indien die Staat met een andere Partij overeenstemming heeft bereikt met betrekking tot de overbrenging naar of van zijn grondgebied.
5.
De Partij aan wie verzocht is doortocht te verlenen, mag de gevonniste persoon slechts in bewaring houden voor de periode die voor de doortocht door haar grondgebied wordt vereist.
6.
De Partij waaraan verzocht is doortocht te verlenen, kan worden gevraagd de verzekering te geven, dat de gevonniste persoon niet zal worden vervolgd of behoudens het bepaalde in het vorige lid, aangehouden of anderszins zal worden onderworpen aan enige vrijheidsbeperking op het grondgebied van de doortocht verlenende Staat wegens een strafbaar feit dat gepleegd is, of een veroordeling die is uitgesproken vóór zijn vertrek uit het grondgebied van de Staat van veroordeling.
7.
Een verzoek om doortocht is niet vereist, indien het vervoer door de lucht plaats vindt boven het grondgebied van een Verdragsluitende Staat en daar in geen landing is voorzien. Elke Staat kan evenwel door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring, bij ondertekening of nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, eisen dat hij van een dergelijke doortocht boven zijn grondgebied in kennis wordt gesteld.