Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 561/2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2006
- Bronpublicatie:
15-03-2006, PbEU 2006, L 102 (uitgifte: 11-04-2006, regelingnummer: 561/2006)
- Inwerkingtreding
01-05-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-03-2006, PbEU 2006, L 102 (uitgifte: 11-04-2006, regelingnummer: 561/2006)
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
(Voor de EER relevante tekst)
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag, en gezien de gemeenschappelijke ontwerp-tekst die op 8 december 2005 door het Bemiddelingscomité is goedgekeurd (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (4) beoogde de concurrentievoorwaarden tussen verschillende wijzen van vervoer over land te harmoniseren, met name met betrekking tot de sector van het wegvervoer, en de arbeidsomstandigheden en de verkeersveiligheid te verbeteren. De geboekte vooruitgang op deze gebieden moet gewaarborgd blijven en uitgebreid worden.
- (2)
In Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (5), is bepaald dat de lidstaten maatregelen dienen te nemen om de maximale wekelijkse arbeidstijd van mobiele werknemers te beperken.
- (3)
Gebleken is dat zich moeilijkheden hebben voorgedaan bij de uniforme interpretatie, toepassing, naleving en controle in alle lidstaten van enkele bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3820/85 betreffende rijtijden, onderbrekingen en rusttijden voor bestuurders in het nationale en internationale wegvervoer binnen de Gemeenschap, dit wegens de algemene bewoordingen waarin zij zijn gesteld.
- (4)
Een effectieve en uniforme naleving van deze bepalingen is wenselijk om de doelstellingen daarvan te bereiken en om de toepassing van deze voorschriften geen slechte reputatie te bezorgen. Er is derhalve een duidelijker en eenvoudiger samenstel van voorschriften noodzakelijk die gemakkelijker kunnen worden begrepen, geïnterpreteerd en toegepast door zowel de sector van het wegvervoer als de met de handhaving belaste instanties.
- (5)
De in deze verordening vervatte maatregelen inzake werkomstandigheden mogen geen afbreuk doen aan het recht van de sociale partners om, via CAO-overleg of anderszins, voor werknemers gunstiger bepalingen vast te stellen.
- (6)
Het is wenselijk om duidelijk het toepassingsgebied van deze verordening te bepalen door de belangrijkste soorten van voertuigen die hieronder vallen, te specificeren.
- (7)
Deze verordening is van toepassing op wegvervoer dat uitsluitend in de Gemeenschap plaatsvindt, dan wel tussen de Gemeenschap, Zwitserland en de landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
- (8)
De Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg van 1 juli 1970 (AETR), als gewijzigd, dient van toepassing te blijven op het wegvervoer van goederen en personen door voertuigen die zijn ingeschreven in een lidstaat of een land dat overeenkomstsluitende partij is bij de AETR, en zulks voor de gehele rit wanneer die rit gaat tussen de Gemeenschap en een ander land dan Zwitserland en de landen die overeenkomstsluitende partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of door zo'n land. Het is essentieel de AETR zo snel mogelijk en liefst uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening te wijzigen om deze in overeenstemming te brengen met deze verordening.
- (9)
In geval van wegvervoer met voertuigen die zijn ingeschreven in een derde land dat niet overeenkomstsluitende partij is bij de AETR, dienen de bepalingen van de AETR te gelden voor dat deel van de rit dat wordt afgelegd binnen de Gemeenschap dan wel binnen landen die overeenkomstsluitende partij zijn bij de AETR.
- (10)
Daar de inhoud van de AETR onder het toepassingsgebied van deze verordening valt, berust de bevoegdheid tot het onderhandelen over en de sluiting van de betrokken overeenkomst bij de Gemeenschap.
- (11)
Indien een wijziging van de interne regeling van de Gemeenschap op het betreffende gebied een dienovereenkomstige wijziging van de AETR vereist, dienen de lidstaten gemeenschappelijk op te treden om zo spoedig mogelijk een dergelijke wijziging in de AETR te bewerkstelligen volgens de daarin voorgeschreven procedure.
- (12)
De lijst met uitzonderingen dient te worden bijgewerkt teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen in de sector van het wegvervoer gedurende de afgelopen negentien jaar.
- (13)
Er zouden volledige definities van de essentiële termen moeten worden gegeven om de interpretatie makkelijker te maken en te verzekeren dat de verordening op uniforme wijze wordt toegepast. Daarnaast moet worden gestreefd naar een uniforme interpretatie en toepassing van deze verordening door de nationale controle-instanties. De in de tekst opgenomen definitie van ‘week’ laat onverlet dat de bestuurder op elke dag van de week zijn werkweek kan beginnen.
- (14)
Teneinde een doeltreffende handhaving te kunnen garanderen is het van essentieel belang dat, na een overgangsperiode, de bevoegde instanties bij wegcontroles kunnen nagaan of de rij- en rusttijden naar behoren zijn nageleefd op de dag van de controle en tijdens de voorafgaande 28 dagen.
- (15)
De basisvoorschriften inzake de rijtijden moeten worden verduidelijkt en vereenvoudigd teneinde een effectieve en uniforme handhaving door middel van de digitale tachograaf mogelijk te maken, zoals bepaald in Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (6) en in deze verordening. Bovendien zullen de met handhaving belaste instanties van de lidstaten er in het kader van een permanent comité naar streven overeenstemming te bereiken over de uitvoering van deze verordening.
- (16)
Het is mogelijk gebleken op grond van de regels van Verordening (EEG) nr. 3820/85 de dagelijkse rijtijd en onderbrekingen zo te plannen dat een bestuurder te lang zonder een volledige onderbreking achter het stuur kan zitten, hetgeen afbreuk doet aan de verkeersveiligheid en aan de arbeidsomstandigheden van bestuurders. Het is daarom passend er voor te zorgen dat opgesplitste onderbrekingen zo worden gespreid dat misbruik wordt vermeden.
- (17)
Deze verordening strekt tot verbetering van de sociale omstandigheden van de werknemers op wie ze van toepassing is, alsmede tot verbetering van de verkeersveiligheid in het algemeen. Dit gebeurt vooral aan de hand van bepalingen in verband met de maximum rijtijd per dag, per week en per periode van twee opeenvolgende weken, de bepaling die een bestuurder verplicht om ten minste één keer per periode van twee opeenvolgende weken minstens één normale wekelijkse rusttijd te nemen en de bepalingen die voorschrijven dat een dagelijkse rusttijd in geen geval minder dan negen aaneengesloten uren mag duren. Omdat dit maatregelenpakket voldoende rust garandeert, en rekening houdend met de handhavingspraktijken van de voorbije jaren, is een regeling voor de compensatie van verkorte dagelijkse rusttijden niet langer nodig.
- (18)
Bij vele wegvervoeractiviteiten binnen de Gemeenschap wordt voor een gedeelte van de rit gebruikgemaakt van veerboten en treinen. Er zouden derhalve voor dergelijke activiteiten duidelijke, passende bepalingen betreffende de dagelijkse rusttijden en onderbrekingen moeten worden vastgesteld.
- (19)
Rekening houdend met de toename van het grensoverschrijdende goederen- en personenvervoer is het wenselijk, in het belang van de verkeersveiligheid en van een verbeterde handhaving, dat bij wegcontroles en controles ter plaatse bij de ondernemingen alle rijtijden, rusttijden en onderbrekingen in andere lidstaten of derde landen meegeteld worden en wordt vastgesteld of de toepasselijke voorschriften in hun geheel en correct in acht worden genomen.
- (20)
De aansprakelijkheid van vervoersondernemingen moet in ieder geval betrekking hebben op vervoersondernemingen die natuurlijke of rechtspersonen zijn en mag niet uitsluiten dat wordt opgetreden tegen natuurlijke personen die de plegers of aanstichters van inbreuken op deze verordening of medeplichtigen hieraan zijn.
- (21)
Het is noodzakelijk dat bestuurders die voor meerdere vervoersondernemingen werkzaam zijn, aan iedere werkgever adequate informatie verschaffen, zodat deze zijn verantwoordelijkheden uit hoofde van deze verordening kan nakomen.
- (22)
Teneinde de sociale vooruitgang te bevorderen en de verkeersveiligheid te verbeteren, moet elke lidstaat het recht behouden om bepaalde passende maatregelen te treffen.
- (23)
De nationale uitzonderingen dienen de veranderingen in de sector van het wegvervoer te weerspiegelen en moeten beperkt blijven tot die elementen welke thans niet aan concurrentiedruk onderhevig zijn.
- (24)
De lidstaten dienen regels vast te stellen voor voertuigen die bestemd zijn voor geregelde diensten personenvervoer over een traject van niet meer dan 50 km. Deze regels moeten een adequate bescherming bieden in de vorm van toegestane rijtijden en voorgeschreven onderbrekingen en rusttijden.
- (25)
In het belang van een effectieve handhaving is het wenselijk dat alle geregelde diensten van nationaal en internationaal personenvervoer gecontroleerd worden door middel van het standaard registreermechanisme.
- (26)
De lidstaten dienen de regels vast te stellen inzake de sancties op inbreuken op deze verordening, en ervoor te zorgen dat deze regels worden geïmplementeerd. Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en niet-discriminerend te zijn en een afschrikkende werking te hebben. De mogelijkheid om, indien ernstige inbreuken zijn geconstateerd, het voertuig stil te zetten, moet eveneens deel uitmaken van de gemeenschappelijke scala aan maatregelen die door de lidstaten kunnen worden toegepast. De bepalingen in deze verordening over sancties of procedures laten de nationale regels inzake bewijslast onverlet.
- (27)
In het belang van een duidelijke en effectieve handhaving is het wenselijk dat er wordt gezorgd voor uniforme bepalingen inzake de aansprakelijkheid van vervoersondernemingen en bestuurders voor inbreuken op deze verordening. Deze aansprakelijkheid kan in de lidstaat strafrechtelijke, civielrechtelijke of administratieve sancties tot gevolg hebben.
- (28)
Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk duidelijke gemeenschappelijke regels inzake rijtijden, onderbrekingen en rusttijden vast te stellen, niet in voldoende mate door de lidstaten kan worden gerealiseerd, en derhalve, wegens de behoefte aan gecoördineerde maatregelen, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
- (29)
De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7).
- (30)
Aangezien bepalingen inzake de minimumleeftijd van bestuurders bij Richtlijn 2003/59/EG (8) geregeld zijn en uiterlijk in 2009 moeten zijn omgezet, hoeft deze verordening uitsluitend overgangsbepalingen inzake de minimumleeftijd van de bemanning te bevatten.
- (31)
Verordening (EEG) nr. 3821/85 dient te worden gewijzigd om de specifieke verplichtingen voor vervoersondernemingen en bestuurders te verduidelijken, de rechtszekerheid te bevorderen en de handhaving van rij- en rusttijden door controles langs de weg te vergemakkelijken.
- (32)
Verordening (EEG) nr. 3821/85 dient te worden gewijzigd teneinde rechtszekerheid te garanderen wat betreft de nieuwe data voor de invoering van de digitale tachograaf en voor de beschikbaarheid van de bestuurderskaarten.
- (33)
Met de invoering van het controleapparaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2135/98, dat de elektronische registratie van de activiteiten van de bestuurder op zijn bestuurderskaart over een periode van 28 dagen en van de activiteiten van het voertuig over een periode van 365 dagen mogelijk maakt, wordt in de toekomst een snellere en meer omvattende controle langs de weg mogelijk.
- (34)
In Richtlijn 88/599/EEG (9) wordt bepaald dat bij controles langs de weg slechts de dagelijkse rijtijden, onderbrekingen en dagelijkse rusttijden moeten worden gecontroleerd. Met de invoering van de digitale controleapparatuur worden de gegevens van de bestuurder en van het voertuig elektronisch opgeslagen en is een elektronische analyse van de gegevens ter plaatse mogelijk. Hierdoor zouden op termijn ook de normale dagelijkse en verkorte dagelijkse rusttijden, en de normale wekelijkse en verkorte wekelijkse rusttijden, alsmede de compensatierust eenvoudig moeten kunnen worden gecontroleerd.
- (35)
Gebleken is dat de naleving van deze verordening, en met name van de voorgeschreven maximale rijtijd gedurende een periode van twee weken, alleen kan worden gewaarborgd als er doelmatige en effectieve controles langs de weg worden uitgevoerd over die gehele periode.
- (36)
De toepassing van de wetgeving inzake de digitale tachograaf moet in overeenstemming zijn met deze verordening, teneinde een optimale doelmatigheid te bereiken bij het toezicht op en de handhaving van bepaalde sociale voorschriften in het wegvervoer.
- (37)
Ter wille van de duidelijkheid en doelmatigheid wordt Verordening (EEG) nr. 3820/85 ingetrokken en vervangen door deze verordening,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 51 E van 26.2.2002, blz. 234.
PB C 221 van 17.9.2002, blz. 19.
Advies van het Europees Parlement van 14 januari 2003 (PB C 38 E van 12.2.2004, blz. 152), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 9 december 2004 (PB C 63 E van 15.3.2005, blz. 11) en standpunt van het Europees Parlement van 13 april 2005 (PB C 33 E van 9.2.2006, blz. 425). Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 2 februari 2006 en besluit van de Raad van 2 februari 2006.
PB L 370 van 31.12.1985, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4).
PB L 80 van 23.3.2002, blz. 35.
PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 432/2004 van de Commissie (PB L 71 van 10.3.2004, blz. 3).
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en Richtlijn 91/349/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 76/914/EEG van de Raad (PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4). Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/66/EG van de Raad (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 35).
Richtlijn 88/599/EEG van de Raad van 23 november 1988 betreffende standaardprocedures voor de controle op de toepassing van Verordening (EEG) nr. 3820/85 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en Verordening (EEG) nr. 3821/85 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PB L 325 van 29.11.1988, blz. 55).