Overeenkomst tusschen Nederland en Liberia tot regeling der wederzijdsche uitlevering van misdadigers
Artikel XII
Geldend
Geldend vanaf 30-10-1896
- Bronpublicatie:
02-02-1895, Stb. 1896, 143 (uitgifte: 13-08-1896, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
30-10-1896
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-02-1895, Stb. 1896, 143 (uitgifte: 13-08-1896, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Iedere bevoegde rechterlijke overheid van Nederland of van Liberia zal, op vertoon eener verklaring, afgegeven door den Minister van Buitenlandsche Zaken of door den Secretaris van Staat ten blijke dat door de Regeering van Liberia of van Nederland het verzoek gedaan is tot voorloopige aanhouding van een persoon, die veroordeeld is wegens, of beklaagd is van een aldaar gepleegd strafbaar feit, waarvoor door de tegenwoordige overeenkomst uitlevering wordt toegestaan, gerechtigd zijn een bevel uit te vaardigen tot aanhouding van dien persoon. Maar indien de formeele aanvrage niet, onder overlegging der hierboven voorgeschreven bewijsstukken zooals hierboven gezegd is, gedaan wordt door den diplomatieken of consulairen ambtenaar der Regeering van wie de aanvrage uitgaat, binnen drie maanden, te rekenen van de dagteekening van het bevel van aanhouding, zal de aangehoudene in vrijheid worden gesteld.