Einde inhoudsopgave
Kernenergiewet
Artikel 34
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2005
- Bronpublicatie:
26-05-2005, Stb. 2005, 282 (uitgifte: 14-06-2005, kamerstukken: 29421)
- Inwerkingtreding
01-07-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-06-2005, Stb. 2005, 320 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Energierecht (V)
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen regelen worden gesteld betreffende toestellen.
2.
Hiertoe kunnen behoren:
- a.
regelen, welke een verbod inhouden bij de maatregel aangewezen toestellen te gebruiken, voor zover naar Ons oordeel het nut van het gebruik daarvan niet opweegt tegen de nadelige gevolgen voor de openbare gezondheid;
- b.
regelen, welke een verbod inhouden bij de maatregel aangewezen toestellen te gebruiken zonder vergunning;
- c.
regelen, welke voorwaarden inhouden, waaraan degene, die bij de maatregel aangewezen toestellen gebruikt, moet voldoen;
- d.
regelen, welke voorwaarden inhouden, waaraan bij de maatregel aangewezen toestellen moeten voldoen;
- e.
regelen betreffende de plaatsen, waar, de wijze, waarop en de omstandigheden, waaronder bij de maatregel aangewezen toestellen mogen worden gebruikt;
- f.
regelen, welke de verplichting inhouden tot melding van het gebruik van bij de maatregel aangewezen toestellen.
3.
In geval van toepassing van het tweede lid, onder b, zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing, voor zover dat bij die regelen is bepaald. De artikelen 15c, eerste lid, 16, eerste lid, en 17a zijn van overeenkomstige toepassing.
4.
Een vergunning als bedoeld in het tweede lid, onder b, kan ter bescherming tegen nadelige gevolgen voor mensen, dieren, planten of goederen onder beperkingen worden verleend.
5.
Aan een vergunning als in het tweede lid, onder b, bedoeld kunnen voorschriften worden verbonden. Voor zover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen van de betrokken activiteit voor mensen, dieren, planten en goederen niet kunnen worden voorkomen, worden daaraan de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
6.
Zodanige voorschriften kunnen, voor zover bij de maatregel niet anders is bepaald, de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen, die bij het voorschrift zijn aangewezen, gestelde nadere eisen. Bij het stellen van zodanige eis wordt tevens het tijdstip bepaald, waarop ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.
7.
De artikelen 18a tot en met 20a zijn van overeenkomstige toepassing.
8.
Een algemene maatregel van bestuur, waarbij regelen als in het tweede lid, onder c, d of e, bedoeld worden gesteld, kan tevens de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen, die bij de maatregel zijn aangewezen, aan de betrokkene gestelde nadere eisen. Het vijfde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.
9.
Indien bij een algemene maatregel van bestuur als in het eerste lid bedoeld wordt afgeweken van bij of krachtens andere wetten gestelde regelen, blijven deze in zoverre buiten toepassing.