Einde inhoudsopgave
Wet overgang belastingheffing in euro's
Artikel 14
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2001
- Bronpublicatie:
11-05-2000, Stb. 2000, 216 (uitgifte: 01-01-2000, kamerstukken: 26728)
- Inwerkingtreding
01-01-2001
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2000, Stb. 2000, 216 (uitgifte: 01-01-2000, kamerstukken: 26728)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Belastingrecht algemeen (V)
1.
Voor de heffing van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting behoeft met betrekking tot een schuldvordering luidende in een geldeenheid van een van de andere lid-staten die deelnemen aan de derde fase van de Economische en Monetaire Unie, welke vordering niet verband houdt met een in die andere geldeenheid luidende schuld, een koerswinst die als gevolg van de invoering van de euro ontstaat, in afwijking in zoverre van artikel 3.25 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bij de bepaling van de winst pas in aanmerking te worden genomen naar de mate van de ter zake van de schuldvordering te ontvangen aflossingen.
2.
Voor de heffing van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting behoeft met betrekking tot een schuld luidende in een geldeenheid van een van de andere lid-staten die deelnemen aan de derde fase van de Economische en Monetaire Unie, welke schuld niet verband houdt met een in die andere geldeenheid luidende schuldvordering, een koerswinst die als gevolg van de invoering van de euro ontstaat, in afwijking in zoverre van artikel 3.25 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bij de bepaling van de winst pas in aanmerking te worden genomen naar de mate van de ter zake van de schuld te betalen aflossingen.
3.
Voor de toepassing van dit artikel worden met aflossingen gelijkgesteld andere handelingen waardoor de schuldvordering onderscheidenlijk de schuld afneemt of verdwijnt als vermogensbestanddeel uit het vermogen van de onderneming.
4.
Voor de toepassing van dit artikel worden geldmiddelen niet begrepen onder schuldvordering.