Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering BES
Artikel 5a
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2019
- Bronpublicatie:
03-04-2019, Stb. 2019, 142 (uitgifte: 12-04-2019, kamerstukken: 34976)
- Inwerkingtreding
01-07-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-06-2019, Stb. 2019, 213 (uitgifte: 14-06-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Algemeen
1.
Waar in dit wetboek de bevoegdheid wordt gegeven tot het horen, verhoren of ondervragen van personen, wordt daaronder, met uitzondering van bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen, mede begrepen horen, verhoren of ondervragen per videoconferentie, waarbij een directe beeld- of geluidsverbinding tot stand komt tussen de betrokken personen.
2.
De voorzitter van het college, de rechter, de rechter-commissaris of de ambtenaar die met de leiding over het horen, verhoren of ondervragen is belast, beslist of van videoconferentie gebruik gemaakt wordt, waarbij het belang van het onderzoek in aanmerking wordt genomen. Alvorens te beslissen wordt de te horen persoon of diens raadsman en in voorkomende gevallen de officier van justitie, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken over de toepassing van videoconferentie. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen hierover nadere regels worden gesteld.
3.
Tegen de beslissing om van videoconferentie gebruik te maken staat geen afzonderlijk rechtsmiddel open.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:
- a.
de eisen waaraan de techniek van videoconferentie dient te voldoen, onder meer met het oog op de onschendbaarheid van vastgelegde waarneming;
- b.
de controle op de naleving van de eisen, bedoeld onder a.