Verordening (EG) nr. 725/2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten
Bijlage I Wijzigingen van de bijlage bij het Internationaal verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974
Geldend vanaf 19-05-2004
- Bronpublicatie:
31-03-2004, PbEU 2004, L 129 (uitgifte: 29-04-2004, regelingnummer: 725/2004)
- Inwerkingtreding
19-05-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-03-2004, PbEU 2004, L 129 (uitgifte: 29-04-2004, regelingnummer: 725/2004)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
Vervoersrecht / Binnenvaart
Vervoersrecht / Zeevervoer
‘Hoofdstuk XI-2. Speciale maatregelen ter verbetering van de beveiliging op zee
Voorschrift 1. Definities
1
In dit hoofdstuk wordt, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, verstaan onder:
- 1.
Bulkcarrier: een bulkcarrier als omschreven in voorschrift IX/1.6.
- 2.
Chemicaliëntankschip: een chemicaliëntankschip als omschreven in voorschrift VII/8.2.
- 3.
Gastankschip: een gastankschip zoals omschreven in voorschrift VII/11.2.
- 4.
Hogesnelheidsvaartuig: een vaartuig als omschreven in voorschrift X/1.2.
- 5.
Booreenheid: een mechanisch voortbewogen booreenheid als omschreven in voorschrift IX/1, zich niet op locatie bevindend.
- 6.
Olietankschip: een olietankschip als omschreven in voorschrift II-1/2.12.
- 7.
Maatschappij: een maatschappij als omschreven in voorschrift IX/1.
- 8.
Ship/haveninterface: de interacties die optreden bij rechtstreekse en onmiddellijke betrokkenheid van een schip bij acties waarvan sprake is van verplaatsing van personen of goederen, dan wel verlening van havendiensten aan of vanuit het schip.
- 9.
Havenfaciliteit: een door de verdragsluitende regering of de aangewezen autoriteit vastgestelde locatie waar het schip/haven raakvlak plaatsvindt. Deze omvat onder meer ankerplaatsen, ligplaatsen en aanvaarroutes, naar gelang van toepassing.
- 10.
Schip-tot-schip-activiteit: iedere niet met een havenfaciliteit verband houdende activiteit die de overdracht van goederen of personen van het ene schip naar het andere omvat.
- 11.
Aangewezen autoriteit: de organisatie(s) of de bestuurlijke instantie(s) die van de verdragsluitende regering verantwoordelijk worden gesteld voor de implementatie van de bepalingen van dit hoofdstuk met betrekking tot de beveiliging van havenfaciliteiten en schip/haveninterfaces, vanuit het oogpunt van de havenfaciliteit.
- 12.
International Ship and Port Facility Security (ISPS) Code: de internationale code voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten, bestaande uit deel A (waarvan de bepalingen als dwingend worden behandeld) en deel B (waarvan de bepalingen als aanbevelingen worden behandeld), als aangenomen op 12 december 2002 bij resolutie 2 van de Conferentie van verdragsluitende staten bij het Internationaal Verdrag ter beveiliging van mensenlevens op zee, 1974, als eventueel gewijzigd door de organisatie, op voorwaarde dat:
- 1.
wijzigingen van deel A van de code worden aangenomen, ten uitvoer worden gelegd en in werking treden overeenkomstig artikel VIII van dit Verdrag betreffende de wijzigingsprocedures die voor de Bijlage, met uitzondering van hoofdstuk I, gelden, en
- 2.
wijzigingen van deel B van de code worden aangenomen door de Maritieme Veiligheidcommissie overeenkomst[lees: overeenkomstig] het reglement van orde.
- 13.
Veiligheidsincident: iedere verdachte handeling of omstandigheid die bedreigend is voor de veiligheid van een schip, met inbegrip van de veiligheid van een booreenheid, een hogesnelheidsvaartuig, een havenfaciliteit, een schip/haven raakvlak of een schip-tot-schip-activiteit.
- 14.
Veiligheidsniveau: gradering van het risico dat een poging tot veiligheidsincident wordt ondernomen of dat een veiligheidsincident plaatsvindt.
- 15.
Veiligheidsverklaring: een overeenkomst tussen een schip en een havenfaciliteit dan wel een ander schip waarmee interactie is, waarin de door partijen te nemen veiligheidsmaatregelen vermeld staan.
- 16.
Erkende veiligheidsorganisatie: een organisatie die over de vereiste deskundigheid op veiligheidsgebied en kennis van schip en havenoperaties beschikt, en die gemachtigd is de door dit hoofdstuk of door deel A van de ISPS-Code voorgeschreven beoordelingen, verificaties, goedkeuringen of certificatiewerkzaamheden te verrichten.
2
In de voorschriften 3 tot en met 13 omvat de term ‘schip’ ook booreenheden en hogesnelheidsvaartuigen.
3
Met de in dit hoofdstuk gebruikte term ‘alle schepen’ worden alle schepen bedoeld waarop dit hoofdstuk van toepassing is.
4
Wanneer in de voorschriften 3, 4, 7, 10, 11, 12 en 13 de term ‘verdragsluitende regering’ wordt gebruikt, wordt hiermee ook de ‘aangewezen autoriteit’ bedoeld.
Voorschrift 2. Toepassing
1
Dit hoofdstuk is van toepassing op:
- 1.
de volgende soorten schepen die voor internationale reizen worden gebruikt:
- 1.1.
passagiersschepen met inbegrip van hogesnelheidspassagiersvaartuigen;
- 1.2.
vrachtschepen, met inbegrip van hogesnelheidsvaartuigen met een bruto tonnage van 500 of meer; en
- 1.3.
booreenheden; en
- 2.
havenfaciliteiten die voor internationale reizen gebruikte schepen afhandelen.
2
Onverminderd de bepalingen van paragraaf 1.2, beslissen de verdragsluitende staten in hoeverre dit hoofdstuk en de relevante hoofdstukken van deel A van de ISPS-Code van toepassing zijn op die havenfaciliteiten op hun grondgebied die niet hoofdzakelijk voor internationale reizen makende schepen worden gebruikt, maar incidenteel schepen die in verband met een internationale reis aankomen of afvaren moeten afhandelen.
2.1
De verdragsluitende staten baseren hun besluiten, krachtens paragraaf 2 op veiligheidsbeoordelingen van havenfaciliteiten die worden verricht overeenkomstig het bepaalde in deel A van de ISPS-Code.
2.2
Geen enkel door een verdragsluitende regering krachtens paragraaf 2 genomen besluit mag ten koste gaan van het door dit hoofdstuk of door deel A van de ISPS-Code beoogde veiligheidsniveau.
3
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op oorlogsschepen, hulpschepen of andere schepen die het eigendom zijn of geëxploiteerd worden door een verdragsluitende regering en uitsluitend voor niet-commerciële overheidsdiensten worden gebruikt.
4
Niets in dit hoofdstuk mag afbreuk doen aan de uit het internationaal recht voortvloeiende rechten en verplichtingen van staten.
Voorschrift 3. Verplichtingen van de verdragsluitende staten met betrekking tot de beveiliging
1
Administraties stellen veiligheidsniveaus vast en zorgen dat de schepen die het recht hebben om onder hun vlag te varen over deze veiligheidsniveaus worden geïnformeerd. In geval van wijzigingen van het veiligheidsniveau wordt de veiligheidsniveau-informatie bijgewerkt zoals de omstandigheden vereisen.
2
De verdragsluitende staten stellen veiligheidsniveaus vast en zorgen dat de havenfaciliteiten op hun grondgebied en de schepen, voordat zij een haven binnenlopen of terwijl zij zich in een haven op hun grondgebied bevinden, over deze veiligheidsniveaus worden geïnformeerd. In geval van wijzigingen van het veiligheidsniveau wordt de veiligheidsniveau- informatie bijgewerkt naar gelang de omstandigheden dit vereisen.
Voorschrift 4. Eisen voor maatschappijen en schepen
1
De maatschappijen leven de relevante eisen van dit hoofdstuk en van deel A van de ISPS-Code na, waarbij ze rekening houden met de in deel B van de ISPS-Code gegeven richtsnoeren.
2
De schepen leven de relevante eisen van dit hoofdstuk en van deel A van de ISPS-Code na, waarbij ze rekening houden met de in deel B van de ISPS-Code gegeven richtsnoeren. De naleving wordt gecontroleerd en gecertificeerd overeenkomstig de bepalingen van deel A van de ISPS-Code.
3
Alvorens een haven binnen te lopen, of terwijl het zich in een haven op het grondgebied van een verdragsluitende regering bevindt, voldoet een schip aan de eisen met betrekking tot het door die verdragsluitende regering vastgestelde veiligheidsniveau, indien dit veiligheidsniveau hoger is dan het door de Administratie voor dat schip vastgestelde veiligheidsniveau.
4
Schepen reageren zo spoedig mogelijk op iedere overschakeling op een hoger veiligheidsniveau.
5
Indien een schip zich niet houdt aan de eisen van dit hoofdstuk of van deel A van de ISPS-Code, dan wel niet kan voldoen aan de eisen met betrekking tot het door de Administratie of door een andere verdragsluitende regering vastgestelde en op dat schip van toepassing zijnde veiligheidsniveau, dan meldt het schip dit aan de betreffende bevoegde autoriteit alvorens over te gaan tot enige schip/haven raakvlak of alvorens de haven binnen te lopen, afhankelijk van de situatie die zich het eerst voordoet.
Voorschrift 5. Specifieke verantwoordelijkheid van de maatschappijen
De maatschappij zorgt ervoor dat de kapitein te allen tijde de informatie aan boord heeft aan de hand waarvan bevoegde ambtenaren van een verdragsluitende regering kunnen vaststellen:
- 1.
wie verantwoordelijk is voor de aanwijzing van de bemanningsleden of andere personen die op dat moment in welke hoedanigheid dan ook aan boord van een schip in dienst of te werk gesteld zijn ten behoeve van dat schip;
- 2.
wie degene is die beslist over de bezigheid van het schip; en
- 3.
, wanneer het schip gebruikt wordt in het kader van een charterpartij (charterpartijen), wie de partijen zijn bij deze charterpartij(en).
Voorschrift 6. Scheepsveiligheidsalarmsysteem
1
Alle schepen worden uitgerust met een scheepsveiligheidsalarmsysteem, en wel als volgt:
- 1.
op of na 1 juli 2004 gebouwde schepen;
- 2.
vóór 1 juli 2004 gebouwde passagiersschepen, met inbegrip van hogesnelheidspassagiersvaartuigen, ten laatste bij de eerste inspectie van de radio-installatie na 1 juli 2004;
- 3.
vóór 1 juli 2004 gebouwde olietankschepen, chemicaliëntankers, gastankers, bulkcarriers en hogesnelheidsvrachtvaartuigen, met een brutotonnage van 500 en meer, ten laatste bij de eerste inspectie van de radio-installatie na 1 juli 2004; en
- 4.
andere vrachtschepen met een brutotonnage van 500 en meer en booreenheden die vóór 1 juli 2004 gebouwd zijn, ten laatste bij de eerste inspectie van de radio-installatie na 1 juli 2006.
2
Wanneer het scheepsveiligheidsalarmsysteem wordt ingeschakeld:
- 1.
stelt het een schip/walveiligheidsalarm in werking en zendt dit naar een door de Overheid aangewezen bevoegde autoriteit, die in deze omstandigheden ook de maatschappij kan zijn, dat de identiteit en positie van het schip vermeldt en aangeeft of de veiligheid van het schip wordt bedreigd of in gevaar is gebracht;
- 2.
zendt dit scheepsveiligheidsalarm niet naar andere schepen;
- 3.
stelt geen alarm aan boord van het schip in werking; en
- 4.
houdt het scheepsveiligheidsalarm in werking totdat het wordt uitgeschakeld en/of opnieuw wordt ingesteld.
3
Het scheepsveiligheidsalarmsysteem:
- 1.
kan vanaf de navigatiebrug en op minstens één andere plaats worden ingeschakeld;
- 2.
voldoet aan prestatienormen die niet lager zijn dan de door de Organisatie aangenomen normen.
4
De inschakelpunten van het scheepsveiligheidsalarmsysteem zijn zo ontworpen dat het scheepsveiligheidsalarm niet per ongeluk kan worden ingeschakeld.
5
Aan de eis van een scheepsveiligheidsalarmsysteem kan worden voldaan met een radio-installatie die is aangepast aan de eisen van hoofstuk[lees: hoofdstuk] IV, maar dan ook aan alle eisen van dit voorschrift moet voldoen.
6
Wanneer een Administratie een melding binnenkrijgt van een scheepsveiligheidsalarm, stelt die Administratie onmiddellijk de staat (staten) in de nabijheid waarvan het schip zich op dat moment bevindt in kennis.
7
Wanneer een verdragsluitende regering een melding ontvangt van een scheepsveiligheidsalarm van een schip dat niet gerechtigd is onder zijn vlag te varen, stelt die verdragsluitende regering onmiddellijk de desbetreffende Administratie in kennis en, indien van toepassing, de staat (staten) in de nabijheid waarvan het schip zich op dat moment bevindt.
Voorschrift 7. Bedreigingen voor schepen
1
De verdragsluitende staten stellen veiligheidsniveaus vast, en zorgen ervoor dat in hun territoriale wateren varende schepen, of schepen die hebben medegedeeld dat zij van plan zijn zich in hun territoriale wateren te begeven, over deze veiligheidsniveaus worden geïnformeerd.
2
De verdragsluitende staten zorgen voor een aanspreekpunt waar deze schepen om raad of bijstand kunnen vragen, en waar zij eventuele met de veiligheid verband houdende zorgen over andere schepen, scheepsbewegingen of berichten kunnen melden.
3
Indien is vastgesteld dat er gevaar bestaat voor een aanval, licht de betrokken verdragsluitende regering de betrokken schepen en hun Administraties in over:
- 1.
het huidige veiligheidsniveau;
- 2.
de veiligheidsmaatregelen die de betrokken schepen moeten nemen om zichzelf tegen een aanval te beschermen, overeenkomstig de bepalingen van deel A van de ISPS-code; en
- 3.
de veiligheidsmaatregelen die de kuststaat besloten heeft te nemen, naar gelang van toepassing.
Voorschrift 8. Beslissingsvrijheid van de kapitein met betrekking tot de veiligheid van het schip
1
De kapitein wordt niet door de maatschappij, de verlader of enige andere persoon weerhouden van het nemen of het uitvoeren van een beslissing die naar het professionele oordeel van de kapitein moet worden genomen voor de veiligheid en ter beveiliging van het schip. Dit houdt ook in dat hij personen (behalve personen waarvan vaststaat dat zij naar behoren door een verdragsluitende regering zijn gemachtigd) of hun eigendommen de toegang kan ontzeggen en kan weigeren vracht, inclusief containers en andere afgesloten vrachttransporteenheden, aan boord te nemen.
2
Indien er tijdens de bedrijfsactiviteiten van het schip een situatie ontstaat, waarbij volgens het professioneel oordeel van de kapitein, voor het schip geldende eisen inzake veiligheid en beveiliging met elkaar in strijd zijn, geeft de kapitein uitvoering aan de eisen die noodzakelijk zijn voor de veiligheid van het schip. De kapitein kan in dergelijke gevallen tijdelijke beveiligingsmaatregelen treffen, en hij informeert onverwijld de Administratie en, indien van toepassing, de verdragsluitende regering van het land in wier haven het schip zich bevindt of voornemens is binnen te lopen. Al dergelijke tijdelijke beveiligingsmaatregelen in het kader van deze verordening dienen in de hoogst mogelijke mate afgestemd te zijn op het geldende beveiligingsniveau. Wanneer dergelijke gevallen worden vastgesteld, zorgt de Administratie ervoor dat deze strijdigheden worden opgelost en dat de kans op herhaling tot een minimum wordt beperkt.
Voorschrift 9. Controle- en handhavingsmaatregelen
1. Controle van schepen in de haven
1.1
Volgens dit hoofdstuk kan ieder schip waarop dit hoofdstuk van toepassing is in de haven van een andere verdragsluitende regering gecontroleerd worden door bevoegde ambtenaren van die regering, die eveneens de functies van voorschrift I/19 kunnen vervullen. Bij deze controle wordt alleen geverifieerd of het schip beschikt over een geldig internationaal veiligheidscertificaat of een geldig voorlopig internationaal veiligheidscertificaat dat is afgegeven krachtens het bepaalde in deel A van de ISPS-Code (‘certificaat’), hetgeen aanvaard wordt indien het geldig is, tenzij er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat het schip niet voldoet aan de eisen van dit hoofdstuk of van deel A van de ISPS-Code.
1.2
Wanneer die gegronde redenen aanwezig zijn, of wanneer er desgevraagd geen geldig certificaat wordt overgelegd, leggen de bevoegde ambtenaren van de verdragsluitende regering één of meer controlemaatregelen op met betrekking tot het schip, overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 1.3. Al deze opgelegde maatregelen moeten evenredig zijn en er moet rekening worden gehouden met de in deel B van de ISPS-Code gegeven richtsnoeren.
1.3
De volgende controlemaatregelen kunnen worden opgelegd: inspectie van het schip, ophouding van het schip, aanhouding van het schip, beperking van de bedrijfsvoering, met inbegrip van bewegingen binnen de haven, of uitwijzing van het schip uit de haven. Ter aanvulling van deze controlemaatregelen, of in plaats daarvan, kunnen ook andere, minder verregaande administratieve of corrigerende maatregelen worden genomen.
2. Schepen die voornemens zijn een haven van een andere verdragsluitende regering aan te doen
2.1
In de zin van dit hoofdstuk kan een verdragsluitende regering eisen dat schepen die voornemens zijn zijn havens aan te doen onderstaande informatie verschaffen aan bevoegde ambtenaren van die regering, teneinde de naleving van dit hoofdstuk te verzekeren voordat het schip de haven binnenloopt, en zo te vermijden dat er controlemaatregelen moeten worden opgelegd of stappen ondernomen:
- 1.
of het schip beschikt over een geldig certificaat, en de naam van de autoriteit die het heeft uitgereikt;
- 2.
het veiligheidsniveau waarop het schip momenteel opereert;
- 3.
het veiligheidsniveau waarop het schip in een vorige haven heeft geopereerd, toen het een schip/haven raakvlak heeft uitgevoerd binnen het in paragraaf 2.3 aangegeven tijdsbestek;
- 4.
eventuele speciale of aanvullende beveiligingsmaatregelen die door het schip zijn genomen in een vorige haven waar het een schip/haven raakvlak heeft uitgevoerd binnen het in paragraaf 2.3 aangegeven tijdsbestek;
- 5.
of de passende scheepsveiligheidsprocedures zijn gevolgd gedurende een schip-tot-schip-activiteit binnen het in paragraaf 2.3 vermelde tijdsbestek; of
- 6.
andere praktische met beveiliging verband houdende informatie (maar geen details over het scheepsveiligheidsplan) rekening houdend met de in deel B van de ISPS-Code gegeven richtsnoeren.
Indien de verdragsluitende regering dit vraagt, geven het schip of de maatschappij een voor die verdragsluitende regering aanvaardbare bevestiging van de hierboven verlangde informatie.
2.2
Ieder schip waarop dit hoofdstuk van toepassing is en dat van plan is de haven van een andere verdragsluitende regering aan te doen, verschaft de in paragraaf 2.1 beschreven informatie, indien de bevoegde ambtenaren van die regering dit vragen. De kapitein kan weigeren die informatie te verschaffen, maar dient wel te beseffen dat hem dan de toegang tot de haven kan worden ontzegd.
2.3
Het schip houdt voor de laatste tien havenfaciliteiten die het heeft aangedaan de in paragraaf 2.1 bedoelde gegevens bij.
2.4
Indien de bevoegde ambtenaren van de verdragsluitende regering van de haven die het schip voornemens is aan te doen na ontvangst van de in paragraaf 2.1 beschreven informatie gegronde redenen hebben om aan te nemen dat het schip niet aan de eisen van dit hoofdstuk of deel A van de ISPS-Code voldoet, proberen genoemde ambtenaren communicatie tot stand te brengen met het schip en tussen het schip en de Administratie om de niet-naleving recht te zetten. Indien deze communicatie niet leidt tot rechtzetting, of indien de ambtenaar ook anderszins gegronde redenen hebben om aan te nemen dat het schip niet voldoet aan de eisen van dit hoofdstuk of deel A van de ISPS-Code, kunnen deze ambtenaren met betrekking tot dat schip de in paragraaf 2.5 voorziene stappen zetten. Al dergelijke stappen moeten evenredig zijn en worden gezet aan de hand van de in deel B van de ISPS-Code gegeven richtsnoeren.
2.5
Genoemde stappen zijn:
- 1.
een eis tot rechtzetting van de niet-naleving;
- 2.
een eis dat het schip zich begeeft naar een aangewezen plaats in de territoriale wateren of de binnenlandse wateren van die verdragsluitende regering;
- 3.
inspectie van het schip, indien het schip zich in de territoriale wateren bevindt van de verdragsluitende regering wier haven het schip voornemens aan te doen; of
- 4.
ontzegging van de toegang tot de haven.
Alvorens tot dergelijke stappen over te gaan, stelt de verdragsluitende regering het schip op de hoogte van haar voornemens. De kapitein kan daarop afzien van zijn voornemen om die haven aan te doen. Deze verordening is dan niet van toepassing.
3. Aanvullende bepalingen
3.1
Indien:
- 1.
een in paragraaf 1.3 bedoelde controlemaatregel wordt opgelegd die verder gaat dan een gewone administratieve of corrigerende maatregel; of
- 2.
één van de in paragraaf 2.5 bedoelde stappen wordt ondernomen, stelt een bevoegde ambtenaar van de verdragsluitende regering de Administratie onverwijld schriftelijk op de hoogte van de opgelegde controlemaatregelen of ondernomen stappen, alsmede van de redenen daarvoor. De verdragsluitende regering die de controlemaatregelen oplegt of de stappen onderneemt meldt ook aan het erkend beveiligingsbedrijf dat het certificaat voor het betreffende schip heeft afgegeven, en aan de Organisatie wanneer deze controlemaatregelen zijn opgelegd of deze stappen zijn ondernomen.
3.2
Wanneer een schip de toegang tot de haven wordt ontzegd of wordt uitgewezen, dienen de havenstaatautoriteiten de bewuste feiten mede te delen aan de havenstaatautoriteiten van de volgende in aanmerking komende aanloophavens, indien deze bekend zijn, en eventuele andere in aanmerking komende kuststaten, rekening houdende met door de Organisatie te ontwikkelen richtsnoeren. De geheimhouding en beveiliging van deze meldingen worden gegarandeerd.
3.3
Het ontzeggen van de toegang tot de haven overeenkomstig de paragrafen 2.4 en 2.5 of uitwijzing overeenkomstig de paragrafen 1.1 tot en met 1.3 zijn maatregelen die alleen worden opgelegd wanneer de bevoegde ambtenaren van de verdragsluitende regering gegronde redenen hebben om aan te nemen dat het schip een onmiddellijke bedreiging vormt voor beveiliging of veiligheid van schepen of andere goederen, en er geen andere passende middelen zijn om die dreiging weg te nemen.
3.4
De oplegging van de in paragraaf 1.3 bedoelde controlemaatregelen en het nemen van de in paragraaf 2.5 bedoelde stappen overeenkomstig deze verordening, vinden niet langer plaats wanneer de niet-naleving die aanleiding gaf tot controlemaatregelen of stappen naar tevredenheid van de verdragsluitende regering is rechtgezet, rekening houdende met eventuele door het schip of de Administratie voorgestelde acties.
3.5
Wanneer verdragsluitende staten controle uitoefenen krachtens paragraaf 1 of stappen ondernemen krachtens paragraaf 2:
- 1.
wordt al het mogelijke gedaan om te vermijden dat een schip ten onrechte wordt aangehouden of opgehouden. Indien een schip daardoor ten onrechte wordt aangehouden of opgehouden, heeft het recht op schadevergoeding voor eventuele geleden verliezen of schade; en
- 2.
wanneer toegang tot het schip in noodgevallen en om humanitaire of veiligheidsredenen noodzakelijk is, mag deze niet worden belet.
Voorschrift 10. Eisen met betrekking tot havenfaciliteiten
1
Havenfaciliteiten voldoen aan de desbetreffende eisen van dit hoofdstuk en deel A van de ISPS-Code, rekening houdende met de in deel B van de ISPS-Code gegeven richtsnoeren.
2
Verdragsluitende staten met op hun grondgebied een havenfaciliteit of havenfaciliteiten waarop deze verordening van toepassing is, zorgen ervoor dat:
- 1.
de veiligheidsbeoordelingen van de havenfaciliteiten overeenkomstig de bepalingen van deel A van de ISPS-Code worden uitgevoerd, herzien en goedgekeurd; en
- 2.
de veiligheidsplannen van de havenfaciliteiten overeenkomstig de bepalingen van deel A van de ISPS-Code worden ontwikkeld, herzien, goedgekeurd en ten uitvoer gelegd.
3
De verdragsluitende staten moeten duidelijk aangeven en mededelen welke maatregelen die in een veiligheidsplan van een havenfaciliteit voor de verschillende veiligheidsniveaus moeten worden opgenomen, alsmede wanneer een veiligheidsverklaring moet worden overgelegd.
Voorschrift 11. Alternatieve veiligheidsovereenkomsten
1
De verdragsluitende staten mogen, bij de implementatie van dit hoofdstuk en deel A van de ISPS-Code schriftelijk bilaterale of multilaterale overeenkomsten met andere verdragsluitende staten sluiten voor alternatieve veiligheidsregelingen met betrekking tot korte internationale reizen op vaste routes tussen op hun grondgebieden gelegen havenfaciliteiten.
2
Deze overeenkomsten gaan niet ten koste van het veiligheidsniveau van andere niet onder de overeenkomst vallende schepen of havenfaciliteiten.
3
Onder dergelijke overeenkomsten vallende schepen verrichten geen schip-tot-schip-activiteiten met niet onder de overeenkomst vallende schepen.
4
Deze overeenkomsten worden periodiek herzien, rekening houdend met de opgedane ervaring en eventuele wijzigingen van de specifieke omstandigheden of de beoordeelde bedreigingen voor de veiligheid van de onder de overeenkomst vallende schepen, havenfaciliteiten of routes.
Voorschrift 12. Gelijkwaardige veiligheidsregelingen
1
Een Administratie kan toestaan dat een bepaald schip, of een groep schepen, dat/die gerechtigd is onder haar vlag te varen andere met de in dit hoofdstuk of in deel A van de ISPS-Code voorgeschreven maatregelen gelijkstaande maatregelen uitvoert, mits deze veiligheidsmaatregelen minstens even doeltreffend zijn als de in dit hoofdstuk of deel A van de ISPS-Code voorgeschreven maatregelen. Een Administratie die dergelijke veiligheidsmaatregelen toestaat, deelt de bijzonderheden daaromtrent mede aan de Organisatie.
2
Bij de implementatie van dit hoofdstuk en deel A van de ISPS-Code kan een verdragsluitende regering een bepaalde op haar grondgebied gelegen havenfaciliteit, of groep havenfaciliteiten, die niet valt onder hun krachtens voorschrift 11 gesloten overeenkomst toestaan veiligheidsmaatregelen te implementeren die gelijkstaan met de in dit hoofdstuk of in deel A van de ISPS-Code voorgeschreven maatregelen. Een verdragsluitende regering die dergelijke veiligheidsmaatregelen toestaat deelt de bijzonderheden daaromtrent aan de Organisatie mede.
Voorschrift 13. Verschaffing van informatie
1
De verdragsluitende staten delen uiterlijk 1 juli 2004 de volgende gegevens mede aan de Organisatie, en stellen deze ter informatie ter beschikking van maatschappijen en schepen:
- 1.
de namen en contactgegevens van hun nationale autoriteit of autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten;
- 2.
de locaties op hun grondgebied die onder de goedgekeurde veiligheidsplannen voor havenfaciliteiten vallen;
- 3.
de namen en contactgegevens van degenen die zijn aangewezen om te allen tijde beschikbaar te zijn voor het ontvangen van en reageren op de schip/walveiligheidsalarms, als bedoeld in voorschrift 6.2.1;
- 4.
de namen en contactgegevens van degenen die zijn aangewezen om te allen tijde beschikbaar te zijn voor het ontvangen van en reageren op eventuele mededelingen van verdragsluitende staten die de controle- en nalevingsmaatregelen uitvoeren, als bedoeld in voorschrift 9.3.1; en
- 5.
de namen en contactgegevens van degenen die zijn aangewezen om te allen tijde beschikbaar te zijn voor het adviseren of assisteren van schepen, en aan wie schepen eventuele met de veiligheid verband houdende zorgen als bedoeld in voorschrift 7.2 kunnen melden; en verwerken deze informatie, zodra zich daarin wijzigingen voordoen. De Organisatie verspreidt deze gegevens onder andere verdragsluitende staten ter informatie van hun beambten.
2
De verdragsluitende staten delen uiterlijk 1 juli 2004 aan de Organisatie de namen en contactgegevens mede van alle erkende beveiligingsorganisaties die bevoegd zijn namens hen op te treden, met de bijzonderheden van de specifieke verantwoordelijkheid van deze organisaties en de voorwaarden waaronder bevoegdheden aan hen zijn gedelegeerd. Deze gegevens worden bijgewerkt zodra zich daarin wijzigingen voordoen. De Organisatie verspreidt deze gegevens onder andere verdragsluitende staten ter informatie van hun ambtenaren.
3
De verdragsluitende staten verstrekken aan de Organisatie uiterlijk op 1 juli 2004 een lijst waarop de goedgekeurde havenveiligheidsplannen voor de zich op hun grondgebied bevindende havenfaciliteiten vermeld staan, alsmede de door elk goedgekeurd havenveiligheidsplan bestreken locatie of locaties, met bijbehorende goedkeuringsdatum, en doen nadien verdere mededelingen in geval van onderstaande wijzigingen:
- 1.
wijzigingen met betrekking tot de door een goedgekeurd havenveiligheidsplan bestreken locatie of locaties moeten worden ingevoerd of zijn ingevoerd. In deze gevallen worden de wijzigingen met betrekking tot de door het plan bestreken locatie of locaties medegedeeld, alsmede de datum waarop deze wijzigingen moeten worden ingevoerd of zijn geïmplementeerd;
- 2.
een goedgekeurd havenveiligheidsplan dat aanvankelijk op de bij de Organisatie ingediende lijst stond, moet worden ingetrokken of is ingetrokken. In deze gevallen moet worden medegedeeld op welke datum de intrekking zal ingaan of is ingegaan, en wordt de Organisatie zo spoedig als praktisch mogelijk is ingelicht;
- 3.
de lijst van goedgekeurde havenveiligheidsplannen moet worden uitgebreid. In deze gevallen moeten de door het plan bestreken locatie of locaties en de datum van goedkeuring worden medegedeeld.
4
De verdragsluitende staten verstrekken na 1 juli om de vijfjaar aan de Organisatie een herziene en bijgewerkte lijst, waarop alle goedgekeurde havenveiligheidsplannen voor de zich op hun grondgebied bevindende havenfaciliteiten staan aangegeven met de door ieder goedgekeurd havenveiligheidsplan bestreken locatie of locaties en de desbetreffende data van goedkeuring (en de datum van goedkeuring van eventuele wijzigingen), die volgt op en in de plaats komt van alle informatie die overeenkomstig paragraaf 3 gedurende de voorgaande vijf jaar is medegedeeld.
5
De verdragsluitende staten delen de Organisatie de overeenkomsten mede die krachtens voorschrift 11 zijn gesloten. De medegedeelde informatie omvat:
- 1.
de namen van de verdragsluitende staten die de overeenkomst hebben gesloten;
- 2.
de onder de overeenkomst vallende havenfaciliteiten en vaste routes;
- 3.
de periodiciteit van de herziening van de overeenkomst;
- 4.
de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst; en
- 5.
informatie over eventueel overleg dat heeft plaatsgevonden met andere verdragsluitende staten;
naderhand delen zij zo spoedig als praktisch mogelijk is de Organisatie mede, wanneer de overeenkomst is gewijzigd of is afgelopen.
6
Iedere verdragsluitende regering die krachtens het bepaalde in voorschrift 12 gelijkwaardige veiligheidsregelingen toestaat met betrekking tot een schip dat gerechtigd is onder haar vlag te varen of met betrekking tot een op haar grondgebied gelegen havenfaciliteit deelt de bijzonderheden daaromtrent mede aan de Organisatie.
7
De Organisatie stelt de krachtens paragraaf 3 medegedeelde informatie ter beschikking van andere verdragsluitende staten die daarom vragen.’