Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden
Bijlage III Operationele voorschriften voor slachthuizen
Geldend
Geldend vanaf 08-12-2009
- Bronpublicatie:
24-09-2009, PbEU 2009, L 303 (uitgifte: 18-11-2009, regelingnummer: 1099/2009)
- Inwerkingtreding
08-12-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-09-2009, PbEU 2009, L 303 (uitgifte: 18-11-2009, regelingnummer: 1099/2009)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
(zoals bedoeld in artikel 15)
1. De aankomst en verplaatsing van en het omgaan met dieren
1.1
De welzijnsomstandigheden van elke zending dieren worden systematisch bij aankomst beoordeeld door de functionaris voor het dierenwelzijn of door een persoon die rechtstreeks aan die functionaris rapporteert om de prioriteiten in kaart te kunnen brengen, met name door te bepalen welke dieren specifieke welzijnsbehoeften hebben en welke maatregelen genomen dienen te worden om in die behoeften te voorzien.
1.2
De dieren worden zo spoedig mogelijk na aankomst uitgeladen en vervolgens zonder onnodige vertraging geslacht.
Met uitzondering van konijnen en hazen moeten zoogdieren die na het uitladen niet onmiddellijk naar de slachtplaats worden gebracht, worden ondergebracht.
Dieren die niet binnen twaalf uur na aankomst zijn geslacht, moeten worden gevoederd, waarna zij met gepaste tussenpozen een redelijke hoeveelheid voer dienen te krijgen. In dergelijke gevallen worden de dieren voorzien van een adequate hoeveelheid strooisel of gelijksoortig materiaal dat een mate van comfort waarborgt die afgestemd is op de diersoort en het aantal dieren. Dit materiaal moet een doeltreffende afvoer garanderen of ervoor zorgen dat urine en uitwerpselen op adequate wijze worden geabsorbeerd.
1.3
Containers waarin dieren worden vervoerd, dienen goed te worden onderhouden en zorgvuldig te worden behandeld, in het bijzonder wanneer zij een geperforeerde of flexibele bodem hebben, en
- a)
het is verboden ermee te gooien, ze op de grond te laten vallen of omver te gooien;
- b)
zo mogelijk moeten zij horizontaal en mechanisch worden in- en uitgeladen.
Indien mogelijk worden dieren afzonderlijk uitgeladen.
1.4
Indien containers op elkaar worden geplaatst, worden voorzorgsmaatregelen genomen om:
- a)
de hoeveelheid urine en uitwerpselen die op de dieren in de lagere containers valt, te beperken;
- b)
de stabiliteit van de containers te waarborgen;
- c)
te waarborgen dat de ventilatie niet belemmerd wordt.
1.5
Bij het slachten krijgen niet-gespeende dieren, melkvee, vrouwelijke dieren die tijdens het transport hebben geworpen en dieren die in containers zijn afgeleverd, voorrang boven andere soorten dieren. Indien dit niet mogelijk is, worden maatregelen getroffen om hun lijden te verlichten, met name door:
- a)
melkvee te melken met tussenpozen van maximaal 12 uur;
- b)
adequate voorzieningen te treffen voor het zogen en het welzijn van pasgeboren dieren als een dier heeft geworpen;
- c)
dieren die in containers zijn afgeleverd van drinkwater te voorzien.
1.6
Met uitzondering van konijnen en hazen moeten zoogdieren die na het uitladen niet onmiddellijk naar de slachtplaats worden gebracht, steeds via adequate voorzieningen over voldoende drinkwater kunnen beschikken.
1.7
Er wordt gezorgd voor een gestage toevoer van dieren voor de bedwelming en het doden, zodat wordt voorkomen dat dierenbegeleiders dieren moeten opjagen vanuit de wachthokken.
1.8
Het is verboden:
- a)
de dieren te slaan of te schoppen;
- b)
op een bijzonder gevoelig deel van het lichaam op zodanige wijze druk uit te oefenen dat het de dieren vermijdbare pijn of vermijdbaar lijden berokkent;
- c)
de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun pijn of vermijdbaar lijden berokkent;
Het verbod dieren bij de poten op te tillen geldt evenwel niet voor pluimvee, konijnen en hazen.
- d)
prikstokken of andere puntige voorwerpen te gebruiken;
- e)
de staarten van dieren om te draaien, te verbrijzelen of te breken of de dieren in de ogen te grijpen.
1.9
Het gebruik van apparaten waarmee elektrische schokken worden toegediend, moet zoveel mogelijk worden vermeden. Deze instrumenten mogen in elk geval alleen worden gebruikt voor volwassen runderen en volwassen varkens die weigeren zich te verplaatsen, en uitsluitend op voorwaarde dat de dieren vóór zich ruimte hebben om zich voort te bewegen. De schokken mogen niet langer duren dan één seconde, moeten voldoende worden gespreid en mogen uitsluitend op de spieren van de achterpoten worden toegediend. Wanneer de dieren niet reageren, mogen de schokken niet herhaaldelijk worden toegediend.
1.10
Dieren mogen in geen geval aan horens, gewei, neusringen of met samengebonden poten worden aangebonden. Wanneer de dieren moeten worden aangebonden, moeten de gebruikte touwen, tuiers of andere middelen:
- a)
zo sterk zijn dat ze niet breken;
- b)
zo lang zijn dat de dieren, indien noodzakelijk, kunnen gaan liggen, eten en drinken;
- c)
zo ontworpen zijn dat ieder risico van wurging of verwonding is uitgesloten en dat de dieren snel kunnen worden losgemaakt.
1.11
Dieren die niet kunnen lopen, mogen niet naar de slachtplaats worden gesleept maar moeten ter plaatse worden gedood.
2. Aanvullende voorschriften voor ondergebrachte zoogdieren (met uitzondering van konijnen en hazen)
2.1
Elk dier dient over voldoende ruimte te beschikken om op te kunnen staan, te gaan liggen en, met uitzondering van afzonderlijk gehouden vee, rond te draaien.
2.2
Dieren worden op een veilige locatie ondergebracht en er wordt voor gezorgd dat zij niet kunnen ontsnappen of ten prooi vallen aan roofdieren.
2.3
Op ieder hok wordt zichtbaar de datum en tijdstip van aankomst vermeld en het aantal dieren dat het maximaal kan bevatten, behalve in het geval van afzonderlijk gehouden vee.
2.4
Elke dag dat het slachthuis operationeel is, worden er, voordat er dieren arriveren, isolatiehokken in gereedheid gebracht die onmiddellijk beschikbaar zijn voor dieren die speciale zorg nodig hebben.
2.5
De toestand en gezondheid van de dieren op een onderbrenglocatie worden periodiek geïnspecteerd door de functionaris die verantwoordelijk is voor het welzijn van dieren, dan wel door een persoon die over de benodigde vakbekwaamheid beschikt.
3. Verbloeden van dieren
3.1
Wanneer het bedwelmen, het aanhaken, het ophangen en het laten verbloeden van de dieren door één persoon worden uitgevoerd, moet die persoon al deze handelingen achtereenvolgens bij één dier hebben uitgevoerd voordat hij met de uitvoering daarvan bij een ander dier begint.
3.2
Bij eenvoudige bedwelming of slacht overeenkomstig artikel 4, lid 4, worden systematisch de twee halsslagaders of de toevoerende bloedvaten doorgesneden. Elektrische stimulatie vindt alleen plaats nadat is vastgesteld dat het dier bewusteloos is. Verdere uitslachting of broeiing vindt alleen plaats nadat is vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont.
3.3
Vogels mogen niet met behulp van automatische halsafsnijders worden geslacht, tenzij kan worden vastgesteld of die halsafsnijders beide bloedvaten al dan niet daadwerkelijk hebben doorgesneden. Indien blijkt dat de halsafsnijder niet effectief heeft gefunctioneerd, wordt de vogel onmiddellijk geslacht.