Einde inhoudsopgave
Wet educatie en beroepsonderwijs
Artikel 7.4.7 Internationale diplomawaardering
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2023
- Bronpublicatie:
23-02-2022, Stb. 2022, 116 (uitgifte: 21-03-2022, kamerstukken: 35946)
- Inwerkingtreding
01-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-03-2022, Stb. 2022, 117 (uitgifte: 22-03-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
1.
Onze Minister kan een rechtspersoon aanwijzen die tot taak heeft het desgevraagd, aan belanghebbenden of aan de op grond van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties bevoegde autoriteiten, verstrekken van op vergelijking van opleidingen berustende waarderingen of vergelijkingen:
- a.
van buitenlandse diploma's of certificaten als bedoeld in die wet alsmede van andere buitenlandse diploma's, met
- b.
de getuigschriften van overeenkomstige Nederlandse beroepsopleidingen.
2.
Bij de vergelijkingen en waarderingen wordt zo mogelijk aangegeven tot welke soort in artikel 7.2.2, eerste lid, bedoelde beroepsopleiding de desbetreffende opleiding kan worden gerekend en met welke in de Registratie instellingen en opleidingen vermelde beroepsopleiding die opleiding vergelijkbaar is of kan worden gelijkgesteld.
3.
De vergelijking of waardering wordt slechts verstrekt:
- a.
op verzoek van de op grond van de in het eerste lid genoemde wet bevoegde autoriteiten, ten behoeve van aanvragen tot het verlenen van erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van die wet,
- b.
indien deze noodzakelijk is voor deelneming van personen met een buitenlandse beroepskwalificatie aan een Nederlandse beroepsopleiding, of
- c.
indien deze noodzakelijk is voor deelneming van personen met een buitenlandse beroepskwalificatie aan de Nederlandse arbeidsmarkt op een niveau dat overeenkomt met een in artikel 7.2.2 bedoeld niveau van beroepsuitoefening.
4.
Onze Minister kan beleidsregels stellen met het oog op een doelmatige vervulling van de in het eerste lid genoemde taken door de rechtspersoon.
5.
De rechtspersoon verstrekt desgevraagd aan Onze Minister alle voor de uitoefening van diens taak redelijkerwijs benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
6.
Indien naar het oordeel van Onze Minister de rechtspersoon zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de rechtspersoon in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren. Onze Minister stelt de beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in de eerste volzin.
7.
Onze Minister verstrekt, onder door hem op te leggen verplichtingen, aan de rechtspersoon jaarlijks uit 's Rijks kas middelen ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid genoemde taken.