Einde inhoudsopgave
Europese Overeenkomst inzake de immuniteit van Staten
Artikel 16
Geldend
Geldend vanaf 11-06-1976
- Bronpublicatie:
16-05-1972, Trb. 1973, 43 (uitgifte: 04-04-1973, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
11-06-1976
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-03-1985, Trb. 1985, 38 (uitgifte: 01-01-1985, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
Staatsrecht / Staatsinrichting
Internationaal publiekrecht / Fundamentele rechten van staten
1.
Op gedingen, ingesteld tegen een Overeenkomstsluitende Staat voor de rechter van een andere Overeenkomstsluitende Staat, zijn de navolgende regels van toepassing.
2.
De bevoegde autoriteiten van de Staat van het forum zenden
- —
het origineel of een afschrift van het document waardoor het geding is ingeleid;
- —
een afschrift van ieder vonnis, bij verstek gewezen tegen de gedaagde Staat,
langs diplomatieke weg aan de Minister van Buitenlandse Zaken van de gedaagde Staat ter doorzending, wanneer dat moet geschieden, aan de bevoegde autoriteit van deze Staat. Deze documenten gaan zo nodig vergezeld van een vertaling in de officiële taal of een der officiële talen van de gedaagde Staat.
3.
De betekening of de kennisgeving van de in het tweede lid bedoelde documenten wordt geacht te zijn verricht door hun ontvangst door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
4.
De termijnen waarbinnen de Staat moet verschijnen of rechtsmiddelen moet aanwenden tegen een bij verstek gewezen vonnis, nemen een aanvang twee maanden na de datum waarop het document waardoor het geding is ingeleid of het afschrift van het bedoelde vonnis door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen.
5.
Indien het tot de bevoegdheid van de rechter behoort de termijnen vast te stellen voor het verschijnen en voor het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een bij verstek gewezen vonnis, moet hij de Staat een termijn toestaan van ten minste twee maanden na de datum waarop het document waarmee het geding is ingeleid of het afschrift van het vonnis door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen.
6.
Een Overeenkomstsluitende Staat die in een geding verschijnt, wordt geacht afstand te hebben gedaan van het aanvoeren van bezwaren tegen de wijze van betekening of kennisgeving.
7.
Indien een Overeenkomstsluitende Staat niet is verschenen, mag een vonnis bij verstek tegen hem slechts dan worden gewezen, indien is komen vast te staan dat het document waarbij het geding is ingeleid hem is overhandigd overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid en dat de termijnen van verschijning, bedoeld in het vierde en vijfde lid, in acht zijn genomen.