Einde inhoudsopgave
Wet studiefinanciering 2000
Artikel 2.13 Geen aanspraak of geen aanspraak meer
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2020
- Bronpublicatie:
01-07-2020, Stb. 2020, 234 (uitgifte: 08-07-2020, kamerstukken: 35252)
- Inwerkingtreding
01-08-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-07-2020, Stb. 2020, 276 (uitgifte: 22-07-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid kinderen en jongeren / Studiefinanciering
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Een ho-student heeft geen aanspraak op studiefinanciering:
- a.
indien hij na het verstrijken van zijn aanspraak op prestatiebeurs hoger onderwijs gedurende 36 maanden een lening heeft genoten,
- b.
indien er 10 jaren verstreken zijn met ingang van de maand waarover voor het eerst studiefinanciering is toegekend voor het volgen van hoger onderwijs, op grond van deze wet of op grond van de Wet studiefinanciering BES,
- c.
indien hij is ingeschreven aan een opleiding waarvan de duur, daaronder begrepen ten hoogste 12 vakantieweken, korter is dan 1 jaar, of
- d.
indien hij in het betreffende studiefinancieringstijdvak aanspraak maakt op een tegemoetkoming in de kosten voor de toegang tot het onderwijs of voor levensonderhoud, die door de voor de verstrekking van deze tegemoetkomingen verantwoordelijke autoriteit van een ander land wordt verstrekt.
2.
De aanspraak van een ho-student die een opleiding volgt als bedoeld in artikel 2.14 vervalt over het tijdvak waarover hij de inlichtingen, bedoeld in artikel 9.2, eerste lid, niet verstrekt. Zolang hij die inlichtingen over een studiejaar niet verstrekt, heeft hij tevens geen aanspraak op studiefinanciering voor de daarop volgende studiejaren. Indien hij die inlichtingen alsnog verstrekt, herleeft de aanspraak.
3.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, wordt, indien artikel 5.16, eerste lid, toepassing vindt, de termijn van 10 jaren, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, verlengd met de duur van de in dat artikel bedoelde bijzondere omstandigheden.
4.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, wordt, indien artikel 5.16, tweede lid, toepassing vindt, de termijn van 10 jaren, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, verlengd met 5 jaren.
5.
Het eerste lid, onderdelen a en b, en het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op het levenlanglerenkrediet.