Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 806/2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010
Artikel 38 Geldboeten
Geldend
Geldend vanaf 19-08-2014
- Bronpublicatie:
15-07-2014, PbEU 2014, L 225 (uitgifte: 30-07-2014, regelingnummer: 806/2014)
- Inwerkingtreding
19-08-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-07-2014, PbEU 2014, L 225 (uitgifte: 30-07-2014, regelingnummer: 806/2014)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Indien de afwikkelingsraad tot de bevinding komt dat een in artikel 2 bedoelde entiteit opzettelijk of uit onachtzaamheid een van de in lid 2 vermelde inbreuken heeft gepleegd, neemt de afwikkelingsraad een besluit waarbij overeenkomstig lid 3 een geldboete wordt opgelegd.
Een inbreuk door een in artikel 2 bedoelde entiteit wordt geacht opzettelijk te zijn gepleegd als er objectieve factoren zijn die aantonen dat de entiteit of het leidinggevend orgaan dan wel het hoger management ervan opzettelijk hebben gehandeld om de inbreuk te plegen.
2.
De in artikel 2 bedoelde entiteiten worden geldboeten opgelegd voor de volgende inbreuken:
- a)
wanneer zij de overeenkomstig artikel 34 gevraagde informatie niet verstrekken;
- b)
wanneer zij zich niet onderwerpen aan een algemeen onderzoek overeenkomstig artikel 35 of aan inspecties ter plaatse overeenkomstig artikel 36;
- c)
wanneer zij niet voldoen aan een besluit dat de afwikkelingsraad krachtens artikel 29 tot hen heeft gericht.
3.
Het basisbedrag van de in lid 1 van dit artikel bedoelde geldboeten is een percentage van de totale netto jaaromzet, met inbegrip van de bruto-inkomsten bestaande uit ontvangen rentebaten en soortgelijke baten, inkomsten uit aandelen en andere niet-vastrentende/vastrentende waardepapieren, en ontvangen provisie of vergoedingen in overeenstemming met artikel 316 van Verordening (EU) nr. 575/2013, van de onderneming in het voorgaande boekjaar of, in de lidstaten die niet de euro als munt hebben, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op 19 augustus 2014, en wordt als volgt begrensd:
- a)
voor de in lid 2, punten a) en b), bedoelde inbreuken is het basisbedrag minimaal 0,05 % en maximaal 0,15 %;
- b)
voor de in lid 2, punt c), bedoelde inbreuken is het basisbedrag minimaal 0,25 % en maximaal 0,5 %;
De afwikkelingsraad houdt bij zijn besluit om het basisbedrag van de geldboeten dichter bij de benedengrens, het midden, dan wel de bovengrens van de hierboven vermelde bedragen vast te stellen, rekening met de jaarlijkse omzet van de betrokken entiteit in het voorafgaande boekjaar. Het basisbedrag ligt dicht bij de benedengrens voor entiteiten met een jaaromzet van minder dan 1 000 000 000 EUR, dicht bij het midden voor entiteiten met een jaaromzet tussen 1 000 000 000 en 5 000 000 000 EUR en dicht bij de bovengrens voor entiteiten met een jaaromzet van meer dan 5 000 000 000 EUR.
4.
De in lid 3 bedoelde basisbedragen worden zo nodig rekening houdend met de in de leden 5 en 6 genoemde verzwarende of verzachtende factoren aangepast overeenkomstig de in lid 9 genoemde coëfficiënten.
De desbetreffende verzachtende coëfficiënten worden één voor één op het basisbedrag toegepast. Indien er meer dan één verzachtende coëfficiënt van toepassing is, wordt het verschil tussen het basisbedrag en het bedrag dat uit de toepassing van elke afzonderlijke verzachtende coëfficiënt resulteert, van het basisbedrag afgetrokken.
De desbetreffende verzwarende coëfficiënten worden één voor één op het basisbedrag toegepast. Indien er meer dan één verzwarende coëfficiënt van toepassing is, wordt het verschil tussen het basisbedrag en het bedrag dat uit de toepassing van elke afzonderlijke verzwarende coëfficiënt resulteert, aan het basisbedrag toegevoegd.
5.
De volgende verzwarende factoren zijn van toepassing op de in lid 1 bedoelde geldboeten:
- a)
de inbreuk is opzettelijk gepleegd;
- b)
de inbreuk is herhaaldelijk gepleegd;
- c)
de inbreuk is gedurende een periode van meer dan drie maanden gepleegd;
- d)
de inbreuk heeft systeemzwakheden in de organisatie van de entiteit, en met name in haar procedures, beheersystemen of interne controlemaatregelen, aan het licht gebracht;
- e)
er zijn geen corrigerende maatregelen genomen sinds de inbreuk is geconstateerd;
- f)
het hoger management van de entiteit heeft niet met de afwikkelingsraad meegewerkt bij de uitvoering van zijn onderzoek.
6.
De volgende verzachtende factoren zijn van toepassing op de in lid 1 bedoelde geldboeten:
- a)
de inbreuk is gedurende een periode van minder dan tien werkdagen gepleegd;
- b)
het hoger management van de entiteit kan aantonen dat het alle nodige maatregelen heeft genomen om de inbreuk te voorkomen;
- c)
de entiteit heeft de afwikkelingsraad snel, effectief en volledig op de hoogte gesteld van de inbreuk;
- d)
de entiteit heeft uit eigen beweging maatregelen genomen om te voorkomen dat in de toekomst gelijkaardige inbreuken kunnen worden gepleegd.
7.
Niettegenstaande de leden 2 tot en met 6 bedragen de opgelegde geldboeten niet meer dan 1 % van de jaaromzet van de in lid 1 bedoelde entiteit in het voorafgaande boekjaar.
In afwijking van de eerste alinea is het bedrag van de geldboete, indien de entiteit direct of indirect financieel voordeel heeft gehad bij de inbreuk en indien de door de inbreuk behaalde winsten of vermeden verliezen kunnen worden bepaald, ten minste gelijk aan dat voordeel.
Indien een handeling of verzuim van een in lid 1 bedoelde entiteit meer dan één van de in lid 2 vermelde inbreuken vormt, wordt alleen de hoogste overeenkomstig dit artikel met betrekking tot een van die inbreuken berekende geldboete toegepast.
8.
In gevallen die niet onder lid 2 vallen, kan de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten aanbevelen maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat passende sancties worden opgelegd overeenkomstig de artikelen 110 tot en met 114 van Richtlijn 2014/59/EU en de nationale wetgeving.
9.
Bij de berekening van de geldboeten past de afwikkelingsraad de volgende aanpassingscoëfficiënten wegens verzwarende factoren toe:
- a)
indien de inbreuk herhaaldelijk is gepleegd, is voor elke keer dat de inbreuk opnieuw is gepleegd, een coëfficiënt van 1,1 van toepassing;
- b)
indien de inbreuk gedurende een periode van meer dan drie maanden is gepleegd, is een coëfficiënt van 1,5 van toepassing;
- c)
indien de inbreuk systeemzwakheden in de organisatie van de entiteit, en met name in haar procedures, beheersystemen of interne controlemaatregelen, aan het licht heeft gebracht, is een coëfficiënt van 2,2 van toepassing;
- d)
indien de inbreuk opzettelijk is gepleegd, is een coëfficiënt van 2 van toepassing;
- e)
indien geen corrigerende maatregelen zijn genomen sinds de inbreuk is geconstateerd, is een coëfficiënt van 1,7 van toepassing;
- f)
indien het hoger management van de entiteit niet met de afwikkelingsraad heeft meegewerkt bij de uitvoering van zijn onderzoek, is een coëfficiënt van 1,5 van toepassing.
Bij de berekening van de geldboeten past de afwikkelingsraad de volgende aanpassingscoëfficiënten wegens verzachtende factoren toe:
- a)
indien de inbreuk gedurende een periode van minder dan tien werkdagen is gepleegd, is een coëfficiënt van 0,9 van toepassing;
- b)
indien het hoger management van de entiteit kan aantonen dat het alle nodige maatregelen heeft genomen om de inbreuk te voorkomen, is een coëfficiënt van 0,7 van toepassing;
- c)
indien de entiteit de afwikkelingsraad snel, effectief en volledig op de hoogte heeft gesteld van de inbreuk, is een coëfficiënt van 0,4 van toepassing;
- d)
indien de entiteit uit eigen beweging maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat er in de toekomst gelijkaardige inbreuken kunnen worden gepleegd, is een coëfficiënt van 0,6 van toepassing.