Statuut van het Internationaal Gerechtshof
Artikel 36
Geldend
Geldend vanaf 24-07-1987
- Bronpublicatie:
24-07-1987, Trb. 1987, 114 (uitgifte: 01-01-1987, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
24-07-1987
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-07-1987, Trb. 1987, 114 (uitgifte: 01-01-1987, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Internationaal strafrecht / Internationale tribunalen
1.
De rechtsmacht van het Hof strekt zich uit tot alle zaken die de partijen daaraan voorleggen, en tot alle kwesties die in het bijzonder worden genoemd in het Handvest van de Verenigde Naties of in van kracht zijnde verdragen en conventies.
2.
De staten die partij zijn bij dit Statuut kunnen te allen tijde verklaren dat zij, ipso facto en zonder bijzondere overeenkomst, tegenover elke andere staat die deze zelfde verplichting aanvaardt, de rechtsmacht van het Hof als verplicht aanvaarden ten aanzien van alle rechtsgeschillen betreffende:
- a)
de uitlegging van een verdrag;
- b)
elk punt van internationaal recht;
- c)
het bestaan van enig feit dat, indien vastgesteld, schending van een internationale verplichting zou opleveren;
- d)
de aard en de omvang van de schadeloosstelling die verschuldigd is voor schending van een internationale verplichting.
3.
De hierboven bedoelde verklaringen kunnen worden afgelegd, hetzij onvoorwaardelijk, hetzij onder de voorwaarde van wederkerigheid met betrekking tot meerdere of bepaalde staten, of voor een bepaalde termijn.
4.
Deze verklaringen worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die afschriften ervan doet toekomen aan de partijen bij het Statuut, alsmede aan de Griffier van het Hof.
5.
Verklaringen afgelegd ingevolge artikel 36 van het Statuut van het Permanente Hof van Internationale Justitie die nog van kracht zijn, worden tussen de partijen bij dit Statuut beschouwd als een aanvaarding van de verplichte rechtsmacht van het Internationaal Gerechtshof gedurende de termijn dat zij nog van kracht zijn, en overeenkomstig de daarin genoemde voorwaarden.
6.
In geval van een meningsverschil over de vraag of het Hof al dan niet rechtsmacht heeft, beslist het Hof.