Garantiewet Militairen K.N.I.L.
Artikel 6
Geldend
Geldend vanaf 23-02-2011
- Bronpublicatie:
13-12-2010, Stb. 2011, 4 (uitgifte: 11-01-2011, kamerstukken: 32456)
- Inwerkingtreding
23-02-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-02-2011, Stb. 2011, 79 (uitgifte: 22-02-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Financiën
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
Een militair of gewezen militair, die uit hoofde van of krachtens deze wet ten laste van het Rijk een periodieke uitkering geniet of zou kunnen genieten, is, zolang hij de voor pensioen voorgeschreven leeftijd nog niet heeft bereikt, verplicht:
- 1°
indien hij in de gelegenheid komt om in het land, waarin hij is gevestigd, op een wijze, welke in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passend kan worden geacht, inkomsten uit arbeid te verkrijgen, van die gelegenheid gebruik te maken;
- 2°
een hem aangeboden ambt of betrekking in het land, waarin hij is gevestigd, welke hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijze kan worden opgedragen, te aanvaarden, met dien verstande, dat deze verplichting niet omvat het treden in vreemde overheidsdienst;
- 3°
van het ter hand nemen van enige betaalde arbeid of van enig bedrijf onverwijld mededeling te doen aan Onze Minister;
- 4°
van de verworven inkomsten en van de eventuele wijzigingen daarin tijdig opgave te doen aan Onze Minister.
Ten aanzien van hen, voor wie geen minimum leeftijdseis in de pensioenreglementen is opgenomen, wordt als zodanig een leeftijd van 40 jaar aangenomen.
2.
Wanneer de in het vorige lid bedoelde persoon inkomsten uit arbeid geniet, wordt, zolang hij de in het vorige lid bedoelde voor pensioen voorgeschreven leeftijd nog niet heeft bereikt, op de in dat lid bedoelde uitkering, na aftrek van de maandelijks verschuldigde pensioenbijdragen, een korting toegepast ten bedrage van een percentage van de opbrengst van arbeid, gelijk aan het percentage, dat de periodieke uitkering uitmaakt van de grondslag, waarover die uitkering is berekend, wordende voor de toepassing van dit artikel als opbrengst van arbeid niet in aanmerking genomen:
- a.
voor ongehuwden een bedrag van € 22,69 's maands,
- b.
voor gehuwden een bedrag van € 45,38 's maands,
welke bedragen voor ieder minderjarig kind tot wie de betrokkene in familierechtelijke betrekking staat, dan wel stiefkind, hetwelk geheel ten laste van betrokkene komt, worden verhoogd met € 11,34 's maands.
Ten aanzien van hen, voor wie rangspensioenreglementen gelden, zal door Ons naar billijkheid een percentage worden vastgesteld.
3.
Indien tengevolge van de in het vorige lid omschreven wijze van korting de som van het inkomen uit arbeid en van het wachtgeld, pensioen of onderstand per maand minder zou bedragen dan € 95,29, wordt het kortingsbedrag berekend door de som van het inkomen uit arbeid en van het wachtgeld, pensioen of de onderstand te verminderen met een bedrag van € 95,29, terwijl, indien deze som per maand € 95,29 of minder bedraagt, geen korting wordt toegepast.
4.
Onze Minister kan het bepaalde in artikel 6, eerste en tweede lid, buiten toepassing laten, of daarvan afwijken, zo nodig onder het stellen van voorwaarden, voor zover toepassing ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, gelet op het belang van het bieden van waarborgen van het Rijk ten gunste van de betrokken militairen, beroepsmilitairen, gewezen militairen en hun nagelaten betrekkingen.
5.
Bij niet- of niet behoorlijke nakoming van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen, alsmede indien de inkomsten zonder voldoende reden vrijwillig worden prijsgegeven of door eigen schuld verloren gaan, kan de commissie op daartoe van of vanwege Onze Minister ontvangen verzoek beslissen, dat de uitkering gerekend van een door haar te bepalen tijdstip geheel of gedeeltelijk, voor een bepaalde tijdsduur, dan wel blijvend, wordt gestaakt.
6.
In de gevallen, als bedoeld in het vijfde lid, kan Onze Minister bepalen, dat in afwachting van de beslissing van de commissie de uitkering geheel of gedeeltelijk wordt opgeschort.
7.
Ter uitvoering van dit artikel kunnen door Onze Minister nadere voorschriften en aanwijzingen hetzij in het algemeen hetzij voor enig bijzonder geval worden gegeven. Bij niet- of niet behoorlijke naleving door de belanghebbende van deze voorschriften of aanwijzingen, is het bepaalde in het vijfde en zesde lid van overeenkomstige toepassing.