Verdrag betreffende de eenmaking van enige beginselen van het octrooirecht
Artikel 12
Geldend
Geldend vanaf 01-08-1980
- Bronpublicatie:
27-11-1963, Trb. 1964, 173 (uitgifte: 10-12-1964, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-08-1980
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-09-1987, Trb. 1987, 148 (uitgifte: 01-01-1987, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Octrooirecht
1.
Onverminderd het in dit Verdrag bepaalde, kan elke Verdragsluitende Partij ten tijde van de ondertekening of van de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of toetreding, gedurende de hierna bepaalde overgangstermijn, zich het recht voorbehouden:
- (a)
niet te voorzien in octrooiverlening voor levensmiddelen en farmaceutische produkten op zichzelf, alsmede voor werkwijzen op het gebied van de land- en tuinbouw, waarop artikel 2(b) niet van toepassing is;
- (b)
rechtsgeldig octrooi te verlenen voor uitvindingen die openbaar zijn geworden binnen de zes maanden voorafgaande aan de indiening van de aanvrage, hetzij, buiten het geval bedoeld in artikel 4, vierde lid onder (b), door toedoen van de uitvinder zelf, hetzij buiten het geval bedoeld in artikel 4, vierde lid onder (a), door een derde die inlichtingen heeft verkregen, afkomstig van de uitvinder.
2.
De in het eerste lid bedoelde overgangstermijn bedraagt tien jaren in het geval bedoeld onder (a) en vijf jaren in het geval bedoeld onder (b). Deze termijn gaat ten aanzien van de betrokken Verdragsluitende Partij in op de dag van inwerkingtreding van dit Verdrag.
3.
Elke Verdragsluitende Partij die een voorbehoud maakt overeenkomstig dit artikel trekt dit voorbehoud in zodra de omstandigheden het toelaten. Het intrekken van een voorbehoud geschiedt door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving, welke kennisgeving van kracht wordt één maand na de datum van ontvangst.