Einde inhoudsopgave
Binnenvaartpolitiereglement
Artikel 1.09 Sturen van een schip
Geldend
Geldend vanaf 25-05-2011
- Bronpublicatie:
20-09-2010, Stb. 2010, 748 (uitgifte: 09-11-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
25-05-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-05-2011, Stb. 2011, 241 (uitgifte: 24-05-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
Een schip mag niet varen, indien het sturen niet wordt verricht door een daartoe bekwaam persoon. Voor deze persoon geldt:
- a.
een minimum leeftijd van 18 jaar voor het sturen van een snelle motorboot;
- b.
een minimum leeftijd van 16 jaar:
- 1°
voor het sturen van een groot schip,
- 2°
voor het sturen van een klein motorschip niet zijnde een snelle motorboot en niet zijnde een klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 m waarvan de hoogst bereikbare snelheid ten opzichte van het water niet meer is dan 13 km per uur, en
- 3°
voor het sturen van een zeilschip met een lengte van 7 m of meer;
- c.
een minimum leeftijd van 12 jaar voor het sturen van een klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 m waarvan de hoogst bereikbare snelheid ten opzichte van het water niet meer is dan 13 km per uur.
2.
De bevoegde autoriteit kan van het eerste lid, onderdeel a, ontheffing verlenen voor het in verenigingsverband oefenen voor deelname aan met snelle motorboten te houden wedstrijden of voor het deelnemen aan dergelijke wedstrijden. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend en er kunnen voorwaarden aan worden verbonden.
3.
Op ieder snel schip moet tijdens de vaart het roer worden bediend door een persoon die houder is van het vereiste vaarbevoegdheidsbewijs alsmede van het radarpatent. Bij een snel schip moet tijdens het snel varen een tweede persoon die eveneens houder is van het vereiste vaarbevoegdheidsbewijs en van het radarpatent zich in de stuurhut bevinden.
4.
Een schip mag niet varen indien degene die het sturen verricht niet in staat is alle in de stuurhut binnenkomende of van daar uitgaande inlichtingen en aanwijzingen te vernemen en te geven. In het bijzonder dient hij naar alle zijden een voldoende vrij direct of indirect uitzicht te hebben en in de gelegenheid te zijn geluidsseinen te horen. Indien geen vrij uitzicht mogelijk is kan dit worden gecompenseerd door een optisch hulpmiddel, waarmede over een voldoende ruim gezichtsveld een helder en onvertekend beeld wordt verkregen, dan wel door een uitkijk. Indien bijzondere omstandigheden dit vorderen, dient een uitkijk of luisterpost die hem inlicht aanwezig te zijn.