Einde inhoudsopgave
Comptabiliteitswet 2016
Artikel 6.3 Bevoegdheden toezicht door Onze Ministers
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2018
- Bronpublicatie:
22-03-2017, Stb. 2017, 139 (uitgifte: 07-04-2017, kamerstukken: 34426)
- Inwerkingtreding
01-01-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-05-2017, Stb. 2017, 253 (uitgifte: 19-06-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Overheidsfinanciën / Rijksfinanciën
Staatsrecht / Algemeen
1.
De rechtspersonen, commanditaire vennootschappen, vennootschappen onder firma en natuurlijke personen, bedoeld in artikel 6.1, onderdeel a tot en met c, zijn gehouden op verzoek van Onze Minister die het aangaat, de volgende informatie te verstrekken:
- a.
de jaarrekeningen, jaarverslagen en de aan de jaarrekeningen en jaarverslagen toegevoegde overige gegevens;
- b.
de verantwoordingen, gegevens en documenten die nodig zijn voor de definitieve vaststelling van de subsidie, lening, garantie of bijdrage in natura met kenmerken van een subsidie, lening of garantie;
- c.
de verslagen van de onderzoeken van de accountants die de bescheiden, bedoeld onder a en b, hebben gecontroleerd;
- d.
nadere informatie die Onze Minister die het aangaat nodig acht.
2.
Indien de informatie, bedoeld in het eerste lid, naar het oordeel van Onze Minister die het aangaat daartoe aanleiding geeft, is Onze Minister bevoegd bij de rechtspersonen, commanditaire vennootschappen, vennootschappen onder firma en natuurlijke personen, bedoeld in artikel 6.1, onder a tot en met c, nadere inlichtingen in te winnen of overlegging van stukken te vorderen.
3.
Onze Minister die het aangaat kan aan de hand van de administratie een onderzoek instellen bij de rechtspersonen, commanditaire vennootschappen, vennootschappen onder firma en natuurlijke personen, bedoeld in artikel 6.1, onder a tot en met c.
4.
Onze Minister die het aangaat is bevoegd, voor zover hij dat nodig acht voor het uitoefenen van het toezicht, bedoeld in artikel 6.1, bij alle onderdelen van de rechtspersonen, commanditaire vennootschappen, vennootschappen onder firma en natuurlijke personen, bedoeld in artikel 6.1, onder a tot en met c, alle goederen, administraties, documenten en andere informatiedragers op door hem aan te geven wijze te onderzoeken.
5.
Onze Minister die het aangaat is bevoegd inzage te vorderen in de controleprogramma’s en dossiers van de accountant die de bescheiden, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, heeft gecontroleerd om te beoordelen of in het kader van het toezicht, bedoeld in artikel 6.1, kan worden gesteund op de controle die deze accountant heeft uitgevoerd. De accountant kan inzage in de controledossiers niet weigeren met een beroep op een bij of krachtens de wet opgelegde verplichting tot geheimhouding van vertrouwelijke gegevens die in de controledossiers zijn opgenomen.
6.
De bevoegdheden, bedoeld in artikel 6.3, vierde lid, worden uitgeoefend onder verantwoordelijkheid van een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent ten aanzien van wie in het accountantsregister een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onderdeel i, van de Wet op het accountantsberoep.
7.
Indien Onze Minister die het aangaat gebruik maakt van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid, zijn de artikelen 5:12, 5:13, 5:15 en 5:17, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
8.
Onze Minister die het aangaat kan de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid, uitoefenen zolang als en over de jaren dat het Rijk daarbij belang heeft.
9.
Onverminderd het elders bij of krachtens de wet bepaalde, stelt Onze Minister die het aangaat, in afwijking van het tweede lid, geen onderzoek in ten aanzien van provincies, gemeenten, waterschappen, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, openbare lichamen voor beroep en bedrijf en openbare lichamen en gemeenschappelijke organen ingesteld krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen met uitzondering van de openbare lichamen en gemeenschappelijke organen waaraan vanwege het Rijk wordt deelgenomen, voor zover zij een bijdrage als bedoeld in artikel 6.1, aanhef en onderdeel a, hebben ontvangen.