Einde inhoudsopgave
Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen 2022
Artikel 2.2 Advisering deskundigen
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
08-06-2023, Stcrt. 2023, 17799 (uitgifte: 28-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-06-2023, Stcrt. 2023, 17799 (uitgifte: 28-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Mijnbouw
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
1.
Indien het Instituut een deskundige benoemt ter advisering over een aanvraag tot vergoeding van fysieke schade aan een gebouw of werk, neemt de deskundige de schade op en rapporteert hij over de aard van de schade in het licht van de door het Instituut te maken beoordeling. Bij zijn advisering neemt de deskundige de regels van het civielrechtelijke aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht in acht.
2.
Tenzij het Instituut de deskundige een bijzondere adviesopdracht geeft, stelt de deskundige in dit kader in ieder geval een onderzoek in naar:
- a.
de aard en omvang van de door de aanvrager gestelde schade;
- b.
de vraag of de schade als bedoeld onder a, met inachtneming van het bewijsvermoeden uit artikel 6:177a BW, kan worden beschouwd als een gevolg van beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg of de gasopslag bij Grijpskerk;
- c.
de vraag naar de wijze waarop en het bedrag waarmee de schade, die als een gevolg van de oorzaak, bedoeld onder b, kan worden beschouwd, moet worden vergoed;
- d.
de vraag of er overigens redenen zijn om de schade niet, of slechts ten dele, te vergoeden.
Het onderzoek vindt plaats overeenkomstig de Praktische Uitwerking van het Instituut, die op de website van het Instituut is gepubliceerd, tenzij de deskundige in de omstandigheden van het geval aanleiding ziet om daarvan af te wijken.
3.
Het Instituut kan aan de deskundige vragen om een globale nulmeting uit te voeren.
4.
De deskundige brengt zijn advies uit aan het Instituut binnen een door het Instituut gestelde termijn. Indien de deskundige binnen de gestelde termijn geen advies kan uitbrengen, deelt de deskundige dit, onder opgaaf van redenen, aan het Instituut mee voor het einde van de termijn en kan het Instituut de termijn met ten hoogste zes maanden verlengen. Het Instituut stelt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis.
5.
Indien het voor het uitbrengen van een advies noodzakelijk is dat meerdere deskundigen worden benoemd, kan de deskundige of kunnen de deskundigen het Instituut daarom verzoeken. Artikel 1.5 is van overeenkomstige toepassing.
6.
Indien de aanvraag zich naar het oordeel van het Instituut daarvoor leent, kan het Instituut ervoor kiezen om de schade ten behoeve van de advisering door de deskundige op te laten nemen door een opnemer.