Einde inhoudsopgave
Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Artikel 23c [Deelnemingsverrekening]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 18-01-2012
- Bronpublicatie:
01-11-2012, Stb. 2012, 544 (uitgifte: 08-11-2012, kamerstukken: 33245)
- Inwerkingtreding
01-01-2013, terugwerkend tot: 18-01-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-11-2012, Stb. 2012, 544 (uitgifte: 08-11-2012, kamerstukken: 33245)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Deelnemingsvrijstelling
1.
De op de voet van hoofdstuk V berekende belasting wordt verminderd wegens deelnemingsverrekening, bedoeld in artikel 13aa.
2.
Het bedrag van de deelnemingsverrekening is het laagste van de volgende bedragen:
- a.
5% van het bedrag van de gezamenlijke gebruteerde voordelen, bedoeld in artikel 13aa, vijfde lid;
- b.
het bedrag dat tot de volgens hoofdstuk V berekende belasting in dezelfde verhouding staat als het bedrag van de gezamenlijke gebruteerde voordelen nadat het is verminderd met de bij de winstbepaling van het jaar in aftrek gekomen kosten ter zake van de beleggingsdeelnemingen niet zijnde kwalificerende beleggingsdeelnemingen, staat tot het belastbare bedrag.
3.
Voor zover het bedrag van de gezamenlijke gebruteerde voordelen bestaat uit een winstuitkering, wordt voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, ter zake van die winstuitkering op verzoek van de belastingplichtige geen 5% in aanmerking genomen maar het werkelijke bedrag aan winstbelasting dat daarop drukt, ingeval aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- 1°
het lichaam waarin de belastingplichtige een beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming heeft, is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie of een bij ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en is zonder keuzemogelijkheid en zonder er van te zijn vrijgesteld onderworpen aan de aldaar geheven belasting naar de winst, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder iii, van Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PbEU 2011, L 345/8) of aan een andere aldaar geheven belasting naar de winst;
- 2°
de belastingplichtige en het lichaam waarin de belastingplichtige een beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming heeft, hebben één van de in bijlage I, deel A, bij die richtlijn opgenomen rechtsvormen of een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een van de rechtsvormen die voor Nederland zijn opgenomen in deze bijlage;
- 3°
de belastingplichtige en het lichaam waarin de belastingplichtige een beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming heeft, worden in de staat van vestiging niet geacht volgens een met een andere staat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting buiten de lidstaten van de Europese Unie en de bij ministeriële regeling aangewezen staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte te zijn gevestigd.
4.
Het werkelijke bedrag aan winstbelasting dat drukt op een winstuitkering als bedoeld in het derde lid, betreft belasting naar de winst waarvan de belastingplichtige aantoont dat die is toe te rekenen aan die winstuitkering en dat die is betaald door het lichaam waarin de belastingplichtige een beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming heeft, of door lichamen waarin het lichaam waarin de belastingplichtige een beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming heeft, een belang heeft waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- 1°
het lichaam waarin de belastingplichtige een beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming heeft, heeft een onmiddellijk of middellijk belang in het lichaam waarbij het belang in elke schakel ten minste 5% bedraagt;
- 2°
het lichaam is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie of een bij ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en is zonder keuzemogelijkheid en zonder er van te zijn vrijgesteld onderworpen aan de aldaar geheven belasting naar de winst, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder iii, van Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PbEU 2011, L 345/8) of aan een andere aldaar geheven belasting naar de winst;
- 3°
het lichaam heeft één van de in bijlage I, deel A, bij die richtlijn opgenomen rechtsvormen of een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een van de rechtsvormen die voor Nederland zijn opgenomen in deze bijlage;
- 4°
het lichaam wordt in de staat van vestiging niet geacht volgens een met een derde staat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting te zijn gevestigd buiten de Europese Unie en de bij ministeriële regeling aangewezen staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
5.
Ingeval de bedragen aan winstuitkeringen die in een jaar zijn genoten uit hoofde van een beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het derde lid, in dat jaar niet of niet geheel in aanmerking zijn genomen voor de bepaling van het bedrag van de gezamenlijke gebruteerde voordelen van dat jaar maar in materieel opzicht in dat van een voorafgaand jaar (voordeel is in een voorafgaand jaar reeds belast), wordt het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, op verzoek van belastingplichtige verhoogd met (100-H)/100 deel van het werkelijke bedrag aan winstbelasting dat op dat eerder belaste voordeel drukt voor zover dat bedrag uitgaat boven 5% van het eerder belaste gebruteerde voordeel. Daarbij staat H voor het percentage van het hoogste tarief, bedoeld in artikel 22, geldend aan het einde van het jaar.
6.
De vermindering ingevolge dit artikel bedraagt ten hoogste het bedrag van de op de voet van hoofdstuk V berekende belasting, verminderd met de verminderingen volgens de regelen ter voorkoming van dubbele belasting.
7.
Voor zover in een jaar het volgens het tweede lid, onderdeel a, of het derde lid berekende bedrag door de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, of het zesde lid niet leidt tot een vermindering van de volgens hoofdstuk V over dat jaar berekende belasting, wordt het overgebracht naar het volgende jaar en in dat jaar bij de berekening van de deelnemingsverrekening in aanmerking genomen door het toe te voegen aan het bedrag van het tweede lid, onderdeel a. Deze overbrenging vindt alleen plaats indien het naar het volgende jaar over te brengen bedrag door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
8.
Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het volgens het zevende lid over te brengen bedrag te hoog is vastgesteld, kan de inspecteur de in dat lid bedoelde beschikking herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.