Wijzigingswet Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (limitering van alimentatie na scheiding)
Artikel II
Geldend
Geldend vanaf 01-07-1994
- Redactionele toelichting
Deze wijziging treedt tegelijk in werking met de Wet van 28-04-1994, Stb. 324.
- Bronpublicatie:
28-04-1994, Stb. 1994, 325 (uitgifte: 01-01-1994, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 22170 Overheid.nl: 22170)
28-04-1994, Stb. 1994, 324 (uitgifte: 19-05-1994, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 19295Overheid.nl: 19295)
- Inwerkingtreding
01-07-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-05-1994, Stb. 1994, 365 (uitgifte: 01-01-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
19-05-1994, Stb. 1994, 365 (uitgifte: 01-01-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Huwelijk, relaties en echtscheiding
1.
Deze wet is alléén van toepassing op de uitkeringen tot levensonderhoud die na de inwerkingtreding van deze wet door de rechter zijn toegekend of tussen partijen zijn overeengekomen.
2.
Op verzoek van degene, die op grond van een vóór de inwerkingtreding van deze wet gewezen rechterlijke uitspraak verplicht is een uitkering tot levensonderhoud te verstrekken, beëindigt de rechter de verplichting, indien deze op of na dat tijdstip vijftien of meer jaren heeft geduurd, tenzij hij van oordeel is dat de beëindiging van de uitkering van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van degene die tot de uitkering gerechtigd is kan worden gevergd. In dat geval stelt de rechter op verzoek van de tot uitkering gerechtigde alsnog een termijn vast. Bij de beoordeling hiervan houdt de rechter in ieder geval rekening met:
- a.
de leeftijd van degene die tot de uitkering gerechtigd is;
- b.
de omstandigheid dat uit het huwelijk kinderen zijn geboren;
- c.
de datum en de duur van het huwelijk en de mate waarin zulks de verdiencapaciteit van de betrokkenen heeft beïnvloed;
- d.
de omstandigheid dat de tot de uitkering gerechtigde geen recht heeft op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van degene die tot de uitkering is gehouden.
De rechter bepaalt bij de uitspraak of verlenging van de vastgestelde termijn na ommekomst daarvan al dan niet mogelijk is. Het bepaalde in de eerste volzin kan niet tot gevolg hebben dat de uitkering eindigt binnen drie jaren na inwerkingtreding van deze wet.
3.
Een rechterlijke uitspraak betreffende de beëindiging van de uitkering tot levensonderhoud als bedoeld in het tweede lid kan niet bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken.
4.
Het in het tweede en derde lid bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die op grond van een vóór de inwerkingtreding van deze wet tot stand gekomen overeenkomst verplicht is een uitkering tot levensonderhoud te verstrekken, indien deze verplichting op of na dat tijdstip vijftien of meer jaren heeft geduurd.