Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning
Artikel 26
Geldend
Geldend vanaf 23-12-2010
- Bronpublicatie:
20-12-2006, Trb. 2008, 173 (uitgifte: 08-09-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-12-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-05-2011, Trb. 2011, 93 (uitgifte: 27-05-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Internationaal strafrecht / Internationale misdrijven
1.
Er wordt een Comité voor gedwongen verdwijningen in gesteld (hierna te noemen het ‘Comité’) teneinde de uit hoofde van dit Verdrag voorziene taken uit te voeren. Het Comité bestaat uit tien deskundigen van onbesproken gedrag, bekend om hun bekwaamheid op het gebied van de mensenrechten, die op persoonlijke titel zitting nemen en onafhankelijk en onpartijdig zijn. De leden van het Comité worden door de Staten die Partij zijn gekozen volgens een billijke geografische spreiding. Het nut van deelname aan de werkzaamheden van het Comité door personen met relevante juridische ervaring alsmede een evenwichtige vertegenwoordiging van de seksen dienen naar behoren in aanmerking te worden genomen.
2.
De leden van het Comité worden gekozen door middel van geheime stemming uit een lijst van personen die door de Staten die Partij zijn zijn voorgedragen uit hun onderdanen, tijdens tweejaarlijkse vergaderingen van de Staten die Partij zijn die daartoe bijeen worden geroepen door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Tijdens deze vergaderingen, waarvoor twee derde van de Staten die Partij zijn het quorum vormen, zijn degenen die in het Comité zijn gekozen die personen die het grootste aantal stemmen hebben behaald, alsmede een absolute meerderheid van de stemmen van de vertegenwoordigers van de Staten die Partij zijn die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen.
3.
De eerste verkiezing wordt niet later gehouden dan zes maanden na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag. Vier maanden voor de datum van elke verkiezing zendt de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties een brief aan de Staten die Partij zijn teneinde hen uit te nodigen hun voordrachten binnen drie maanden in te dienen. De Secretaris-Generaal stelt een alfabetische lijst op van alle personen die aldus zijn voorgedragen, waarbij aangegeven wordt door welke Staat die Partij is elke kandidaat is voorgedragen, en legt deze lijst voor aan alle Staten die Partij zijn bij dit Verdrag.
4.
De leden van het Comité worden gekozen voor een termijn van vier jaar. Zij zijn eenmaal herkiesbaar. De termijn van vijf bij de eerste verkiezing benoemde leden loopt echter na twee jaar af; terstond na de eerste verkiezing worden de namen van die vijf leden bij loting aangewezen door de voorzitter van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde vergadering.
5.
Indien een lid van het Comité overlijdt, terugtreedt of om een andere reden niet langer zijn of haar taken voor het Comité kan vervullen, benoemt de Staat die Partij is die hem of haar had voorgedragen, in overeenstemming met de criteria vervat in het eerste lid van dit artikel, een andere kandidaat uit zijn onderdanen voor het resterende deel van zijn of haar termijn op voorwaarde van goedkeuring door de meerderheid van de Staten die Partij zijn. Deze goedkeuring wordt geacht te zijn verkregen, tenzij de helft of meer van de Staten die Partij zijn, binnen zes weken nadat zij door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties van de voorgestelde benoeming in kennis zijn gesteld, afwijzend reageren.
6.
Het Comité stelt zijn eigen reglement van orde vast.
7.
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties voorziet het Comité van de nodige middelen, personeel en voorzieningen ten behoeve van de doeltreffende uitvoering van zijn taken. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties roept de eerste vergadering van het Comité bijeen.
8.
De leden van het Comité hebben recht op de faciliteiten, voorrechten en immuniteiten van deskundigen die een missie uitvoeren voor de Verenigde Naties, zoals vastgelegd in de desbetreffende artikelen van het Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties.
9.
Elke Staat die Partij is werkt samen met het Comité en verleent zijn leden bijstand bij de uitvoering van hun mandaat, voor zover de Staat die Partij is de taken van het Comité heeft aanvaard.