Einde inhoudsopgave
Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010
Artikel 10.6 Overgangsrecht niet-verboden inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden
Geldend
Geldend vanaf 16-12-2010
- Redactionele toelichting
Ten aanzien van inrichtingen, waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wijziging een omgevingsvergunning van kracht is en waarop artikel 5.1.4.1 van toepassing is geworden als gevolg van de inwerkingtreding van deze wijziging, verbindt het bevoegd gezag binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wijziging aan de vergunning de in dat artikel bedoelde voorschriften. Op activiteiten die op het moment van inwerkingtreding van deze wijziging werden ondernomen in overeenstemming met de voor die activiteit geldende voorschriften op grond van de verordening en waarop als gevolg van de inwerkingtreding van deze wijziging de artikelen 5.1.4.4. en 5.1.4.5 van toepassing zouden worden, blijven de voorschriften van toepassing zoals die luidden vóór dit tijdstip.
- Bronpublicatie:
10-12-2010, Provinciaal blad van Noord-Brabant 2010, 243 (uitgifte: 15-12-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
16-12-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-12-2010, Provinciaal blad van Noord-Brabant 2010, 243 (uitgifte: 15-12-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Milieugevaarlijke stoffen
Milieurecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Algemeen
1.
Ten aanzien van inrichtingen, waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 5.1.3.2 een omgevingsvergunning van kracht is, verbindt het bevoegd gezag binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit artikel de in artikel 5.1.3.2 bedoelde voorschriften, welke eerst in werking treden met ingang van de eerste dag van het elfde jaar na de inwerkingtreding van dat artikel, met uitzondering van de verplichting met betrekking tot het voorschrift bedoeld in artikel 5.1.3.2, tweede lid, aanhef en onder e, 3º , betreffende tussentijds bodemonderzoek, die direct in werking treedt.
2.
Artikel 5.1.3.3 is voor een inrichting waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist en die onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van dat artikel met inachtneming van de op dat moment geldende regels van de provinciale milieuverordening in werking is, van toepassing met ingang van de eerste dag van het elfde jaar na de inwerkingtreding van dat artikel, met uitzondering van het voorschrift bedoeld in artikel 5.1.3.3, zevende lid, onder c, betreffende tussentijds bodemonderzoek, dat direct in werking treedt. Voor de inrichting blijven de bedoelde geldende regels van toepassing tot het in de vorige volzin aangegeven tijdstip.