Einde inhoudsopgave
Burgerlijk Wetboek Boek 1
Artikel 239 [Relatieve bevoegdheid]
Geldend
Geldend vanaf 29-06-1996
- Bronpublicatie:
13-06-1996, Stb. 1996, 328 (uitgifte: 28-06-1996, kamerstukken: 24257)
- Inwerkingtreding
29-06-1996
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-06-1996, Stb. 1996, 328 (uitgifte: 28-06-1996, kamerstukken: 24257)
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
1.
De raad voor de kinderbescherming kan optreden ten behoeve van minderjarigen die in Nederland hetzij hun woonplaats of laatste woonplaats, hetzij hun werkelijk verblijf hebben. Eveneens kan de raad optreden ten behoeve van Nederlandse minderjarigen die in Nederland noch woonplaats, noch laatste woonplaats, noch werkelijk verblijf hebben.
2.
Ten behoeve van de minderjarigen die binnen een arrondissement hetzij hun woonplaats of laatste woonplaats, hetzij hun werkelijk verblijf hebben, treden voor de raad voor de kinderbescherming de in dat arrondissement aanwezige werkeenheden van de raad op.
3.
Indien op grond van het vorige lid meer werkeenheden in verschillende arrondissementen bevoegd zouden zijn ten behoeve van een zelfde minderjarige op te treden, doet het optreden van een van deze werkeenheden de bevoegdheid van de ander eindigen.
4.
Ten behoeve van Nederlandse minderjarigen, die in Nederland noch woonplaats, noch laatste woonplaats, noch werkelijk verblijf hebben, treden de werkeenheden van de raad in het arrondissement Amsterdam op voor de raad voor de kinderbescherming.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt de behandeling van klachten ter zake van een bij de raad in behandeling zijnde of geweest zijnde aangelegenheid van kinderbescherming geregeld.