Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2019/2034 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU
Artikel 32 Variabele beloning
Geldend
Geldend vanaf 25-12-2019
- Bronpublicatie:
27-11-2019, PbEU 2019, L 314 (uitgifte: 05-12-2019, regelingnummer: 2019/2034)
- Inwerkingtreding
25-12-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-11-2019, PbEU 2019, L 314 (uitgifte: 05-12-2019, regelingnummer: 2019/2034)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De lidstaten zorgen ervoor dat de variabele beloning die door een beleggingsonderneming wordt toegekend en uitgekeerd aan in artikel 30, lid 1, bedoelde categorieën werknemers, voldoet aan alle volgende vereisten onder dezelfde voorwaarden als die welke in artikel 30, lid 3, zijn geformuleerd:
- a)
indien de variabele beloning prestatiegerelateerd is, is het totale bedrag van de beloning gebaseerd op een combinatie van de beoordeling van de prestaties van de betrokken persoon, de betrokken bedrijfseenheid en de totale resultaten van de beleggingsonderneming;
- b)
bij de beoordeling van persoonlijke prestaties worden zowel financiële als niet-financiële criteria gehanteerd;
- c)
de onder a) bedoelde prestatiebeoordeling is gebaseerd op een periode van verschillende jaren, rekening houdend met de bedrijfscyclus van de beleggingsonderneming en haar bedrijfsrisico's;
- d)
de variabele beloning doet niet af aan de capaciteit van de beleggingsonderneming om een solide kapitaalbasis te verzekeren;
- e)
er is geen gegarandeerde variabele beloning tenzij voor nieuwe personeelsleden, alleen voor het eerste jaar dat deze nieuwe personeelsleden in dienst zijn en indien de beleggingsonderneming beschikt over een sterke kapitaalbasis;
- f)
de vergoedingen met betrekking tot de voortijdige beëindiging van een arbeidsovereenkomst geven de in de loop van de tijd gerealiseerde prestaties van de persoon weer en mogen falen of misdragingen niet belonen;
- g)
beloningspakketten met betrekking tot de compensatie of de afkoop van overeenkomsten in eerdere dienstbetrekkingen sluiten aan bij de langetermijnbelangen van de beleggingsonderneming;
- h)
bij de beoordeling van prestaties, als basis voor de berekening van pools van variabele beloningscomponenten, wordt rekening gehouden met alle soorten actuele en toekomstige risico's en met de kosten van het vereiste kapitaal en de overeenkomstig Verordening (EU) 2019/2033 vereiste liquiditeit;
- i)
bij de toewijzing van de variabele beloningscomponenten binnen de beleggingsonderneming wordt rekening gehouden met alle soorten actuele en toekomstige risico's;
- j)
ten minste 50 % van de variabele beloning bestaat uit de volgende instrumenten:
- i)
aandelen of gelijkwaardige eigendomsbelangen, afhankelijk van de juridische structuur van de betrokken beleggingsonderneming;
- ii)
op aandelen gebaseerde instrumenten of gelijkwaardige niet-contante instrumenten, afhankelijk van de juridische structuur van de betrokken beleggingsonderneming;
- iii)
aanvullend-tier 1-instrumenten of tier 2-instrumenten of andere instrumenten die volledig in tier 1-kernkapitaalinstrumenten kunnen worden omgezet of kunnen worden afgeschreven en die de kredietkwaliteit van de beleggingsonderneming in het kader van de lopende bedrijfsuitoefening passend weergeven;
- iv)
niet-contante instrumenten die een afspiegeling zijn van de instrumenten van de beheerde portefeuilles;
- k)
in afwijking van punt j) kunnen de bevoegde autoriteiten, indien een beleggingsonderneming geen van de in dat punt bedoelde instrumenten uitgeeft, toestemming geven voor het gebruik van alternatieve regelingen waarmee hetzelfde doel wordt bereikt;
- l)
ten minste 40 % van de variabele beloning wordt uitgesteld over een periode van, waar passend, drie tot vijf jaar naargelang de bedrijfscyclus van de beleggingsonderneming, de aard van haar bedrijfsactiviteiten, de risico's daarvan en de activiteiten van de betrokken persoon, tenzij in geval van variabele beloning met een bijzonder hoog bedrag waarbij het gedeelte van de uitgestelde variabele beloning ten minste 60 % beloopt;
- m)
tot 100 % van de variabele beloning wordt verlaagd indien de beleggingsonderneming geringere of negatieve financiële prestaties levert, onder meer door middel van malus- of terugvorderingsregelingen volgens door de beleggingsonderneming vastgestelde criteria die met name gelden voor situaties waarin de betrokken persoon:
- i)
heeft deelgenomen aan of verantwoordelijk was voor gedragingen die tot aanmerkelijke verliezen voor de beleggingsonderneming hebben geleid;
- ii)
niet langer geschikt en betrouwbaar wordt geacht;
- n)
uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenen zijn in overeenstemming met de bedrijfsstrategie, de doelstellingen, de waarden en de langetermijnbelangen van de beleggingsonderneming.
2.
Voor de toepassing van lid 1 zorgen de lidstaten voor het volgende:
- a)
de in artikel 30, lid 1, bedoelde personen maken geen gebruik van persoonlijke hedgingstrategieën of aan beloning en aansprakelijkheid gekoppelde verzekeringen om de in lid 1 bedoelde beginselen te ondermijnen;
- b)
variabele beloning wordt niet uitgekeerd door middel van financiële vehikels of methoden die niet-naleving van deze richtlijn of van Verordening (EU) 2019/2033 vergemakkelijken.
3.
Voor de toepassing van lid 1, onder j), worden de daar bedoelde instrumenten onderworpen aan een passend retentiebeleid dat tot doel heeft de prikkels voor de persoon af te stemmen op de langetermijnbelangen van de beleggingsonderneming, haar crediteuren en cliënten. De lidstaten of hun bevoegde autoriteiten kunnen beperkingen stellen aan de soorten en vormen van deze instrumenten of het gebruik van bepaalde instrumenten voor variabele beloning verbieden.
Voor de toepassing van lid 1, onder l), wordt het uitgestelde deel van de variabele beloning niet sneller dan op pro-ratabasis toegekend.
Voor de toepassing van lid 1, onder n), worden uitkeringen uit hoofde van een discretionair pensioen, ingeval de werknemer de beleggingsonderneming voor de leeftijd van pensioenleeftijd verlaat, gedurende een termijn van vijf jaar door de beleggingsonderneming aangehouden in de vorm van onder j) bedoelde instrumenten. Indien een werknemer de pensioenleeftijd bereikt en met pensioen gaat, worden hem de uitkeringen uit hoofde van een discretionair pensioen uitbetaald in de vorm van onder j) bedoelde instrumenten, onder voorbehoud van een retentieperiode van vijf jaar.
4.
Lid 1, onder j) en l), en lid 3, derde alinea, zijn niet van toepassing op:
- a)
een beleggingsonderneming indien de waarde van haar activa binnen en buiten de balanstelling gemiddeld 100 miljoen EUR of minder bedraagt over de periode van vier jaar die onmiddellijk voorafgaat aan het betrokken boekjaar;
- b)
een persoon van wie de jaarlijkse variabele beloning niet hoger is dan 50 000 EUR en niet meer dan een vierde van zijn totale jaarlijkse beloning vertegenwoordigt.
5.
In afwijking van lid 4, onder a), kan een lidstaat de in dat punt bedoelde drempel verhogen op voorwaarde dat de beleggingsonderneming voldoet aan de volgende criteria:
- a)
de beleggingsonderneming behoort in de lidstaat waar ze is gevestigd niet tot een van de drie grootste instellingen, gerekend naar de totale waarde van de activa;
- b)
voor de beleggingsonderneming gelden geen, dan wel vereenvoudigde verplichtingen met betrekking tot de herstel- en afwikkelingsplanning overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2014/59/EU;
- c)
de omvang van de handelsportefeuilleactiviteiten binnen en buiten de balanstelling van de beleggingsonderneming is gelijk aan of kleiner dan 150 miljoen EUR;
- d)
de omvang van de derivatenactiviteiten binnen en buiten de balanstelling van de beleggingsonderneming is gelijk aan of kleiner dan 100 miljoen EUR;
- e)
de drempel bedraagt niet meer dan 300 miljoen EUR, en
- f)
het is dienstig de drempel te verhogen, rekening houdend met de aard en de reikwijdte van de activiteiten van de beleggingsonderneming, haar interne organisatie en, in voorkomend geval, de kenmerken van de groep waartoe zij behoort.
6.
In afwijking van lid 4, onder a), kan een lidstaat de in dat punt bedoelde drempel verlagen, op voorwaarde dat dit gepast is, rekening houdend met de aard en reikwijdte van de activiteiten van de beleggingsonderneming, haar interne organisatie en, in voorkomend geval, de kenmerken van de groep waartoe ze behoort.
7.
In afwijking van lid 4, onder b), kan een lidstaat besluiten dat personeelsleden die recht hebben op een jaarlijkse variabele beloning onder de drempel en onder het aandeel als bedoeld in dat punt, niet onder de daarin opgenomen vrijstelling vallen wegens specifieke kenmerken van de nationale markt op het gebied van beloningspraktijken of wegens de aard van de taken en het beroepsprofiel van deze personeelsleden.
8.
EBA ontwikkelt, in overleg met ESMA, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de klassen van instrumenten die aan de in lid 1, onder j), iii), gestelde voorwaarden voldoen, en tot nadere bepaling van mogelijke alternatieve regelingen als bedoeld in lid 1, onder k).
EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 26 juni 2021 bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
9.
EBA geeft, in overleg met ESMA, richtsnoeren af om de uitvoering van de leden 4, 5 en 6 te vergemakkelijken en zorgt voor de consistente toepassing ervan.