Einde inhoudsopgave
Regeling diergeneeskundigen
Bijlage Leerplan dierfysiotherapie
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2014
- Bronpublicatie:
23-06-2014, Stcrt. 2014, 17425 (uitgifte: 25-06-2014, regelingnummer: WJZ/14101632)
- Inwerkingtreding
01-07-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-06-2014, Stcrt. 2014, 17425 (uitgifte: 25-06-2014, regelingnummer: WJZ/14101632)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Dierenrecht / Algemeen
behorende bij de artikelen 2.2 tot en met 2.10 van de Regeling diergeneeskundigen
1. Beroepsomschrijving
De dierenfysiotherapeut richt zich in het bijzonder op honden, katten en paarden en in meer algemene zin op de gehouden diersoorten. De dierfysiotherapie is met name gericht op het bewegingsapparaat. De kennis en vaardigheden van de dierenfysiotherapeut hebben betrekking op:
- –
de mogelijkheden en de voorwaarden voor bewegend functioneren;
- –
de oorzaken van het disfunctioneren;
- –
fysiotherapeutische onderzoekmethodes inzake disfuncties;
- –
het samenstellen en uitvoeren van behandelprogramma's om invloed uit te oefenen op het functioneren waardoor stoornissen zijn te voorkomen, op te heffen of verergering is tegen te gaan.
De dierenfysiotherapeut maakt een keuze uit één of meer behandelmethoden zoals massagetherapie, bewegingstherapie, en fysische therapie in engere zin. Hij richt zich op de bestrijding van pijn, op het optimaliseren van spiertonus en van de houdings- en bewegingscoördinatie waaronder beïnvloeding van de mobiliteit en op training van het algemeen en locaal uithoudingsvermogen. Verder richt de dierfysiotherapie zich op de perifere circulatie alsmede de functie van de huid. De diergeneeskundige handelingen die door een toegelaten en geregistreerde dierenfysiotherapeut mogen worden verricht, zijn genoemd in het Besluit diergeneeskundigen.
2. Leerdoelen
A. Functionele Morfologie
De cursist heeft kennis van:
- 1.
de topografie van het skelet, gewrichten en spieren van hals, rug, voor- en achterbeen, waaronder de pezen en ligamenten;
- 2.
de (globale) bouw en functie van het ruggenmerg, belangrijke perifere zenuwen en de vascularisatie;
- 3.
de positie en verhoudingen van organen in hals, borst- en buikholte behorend tot digestietractus, respiratietractus, urogenitaaltractus, circulatieapparaat en lymphknopen;
- 4.
de specifieke morfologie van de huid en adnexa;
- 5.
biomechanica; m.n. de biomechanica van de pezen en ligamenten, de statica en de functionele anatomie alsmede de kinematica.
De cursist kan:
- 6.
de oriëntatie en palpatie van alle onderhuidse structuren, die voor een effectieve behandeling van het bewegingsapparaat van belang kunnen zijn (Anatomie in vivo), aan het levende dier uitvoeren.
B. Fysiologie
De cursist heeft kennis van:
- a.
Inspanningsfysiologie
- 1.
normale arbeidsprestaties voor de gebruiksgroepen;
- 2.
de normale houding en gang;
- 3.
bestaande trainingsmethoden;
- 4.
parameters ter bepaling van het trainingsniveau.
- b.
Pijn
- 5.
de herkenning van pijngedrag;
- 6.
pijn als motivationele factor;
- 7.
bestrijding van pijn.
- c.
Het normale herstelmechanisme van letsel aan botten, kraakbeen, pezen en weke delen.
C. Ziektekunde van orgaansystemen
De cursist heeft kennis van:
- a.
Orthopedie
- 1.
aandoeningen van het bewegingsapparaat, met name van gewrichten, banden, pezen en spieren zowel aangeboren als verkregen;
- 2.
deformiteiten van de wervelkolom, zowel acuut traumatisch als geleidelijk ontstaan.
- b.
Traumatologie
- 3.
gesloten letsels, wonden en fracturen;
- 4.
behandelingsmogelijkheden en behandelingsonmogelijkheden;
- 5.
consequenties voor het functioneren van het dier;
- 6.
het klinische beeld van shock;
- 7.
EHBO-maatregelen bij ernstig letsel.
- c.
Neurologie
- 8.
aandoeningen van infectieuze aard;
- 9.
letsels van de perifere motorische zenuwen, uitvals- en prikkelingsverschijnselen van de perifere motorische en sensibele zenuwen; zowel symmetrisch als a-symmetrisch en neurotrope spieratrofie.
- d.
Dermatologie
- 10.
aandoeningen van de huid van infectieuze, met name de zoönosen, en niet infectieuze aard, voor zover zij voor de uitoefening van fysiotherapie bij dieren relevant zijn;
- 11.
aandoeningen van hoornige structuren waaronder hoef en zoolkussen.
- e.
Inwendige ziekten
- 12.
herkennen van ziekten, aandoeningen, stoornissen aan de respiratietractus, hart- en circulatieapparaat, digestietractus, urogenitaaltractus, voor zover zij voor de uitoefening van fysiotherapie bij dieren relevant zijn.
- f.
Infectieziekten en zoönosen
- 13.
herkennen van infectieziekten en zoönosen.
D. Farmacologie
De cursist heeft kennis van:
- 1.
pijnstillers en tranquillizers zodat hij de invloed daarvan op het gedrag en de behandelingseffecten kan interpreteren en de gevallen waarin sprake is van doping kan herkennen.
E. Zoötechniek
De cursist heeft kennis van:
- 1.
de meest gangbare termen in de zoötechniek;
- 2.
de meest voorkomende rassen en hun gebruiksdoel en het geven van uitvoering aan het opmaken van een signalement;
- 3.
de specifieke gedragspatronen en de meest voorkomende gedragsafwijkingen;
- 4.
het hanteren van een dier, ook na een ongeval;
- 5.
de samenstelling van voedermiddelen, voederbehoeften, voedingsmethoden en eetgewoonten voor zover van belang voor het bewegingsapparaat;
- 6.
het harnachement van het paard en de invloed daarvan op houding en beweging;
- 7.
de invloed van het orthopedisch beslag op het houdings- en bewegingsapparaat.
F. Fysiotherapie
De cursist heeft kennis van:
- 1.
de implicaties van de anatomische bouw, de fysiologische- en pathofysiologische reactiemechanismen en het gedrag van het dier in vergelijking met de mens;
- 2.
de theoretische grondslag en de praktische uitvoering van een klinisch onderzoek bij het dier;
- 3.
indicaties en contra-indicaties op het gebied van de fysiotherapie in de diergeneeskunde.
De cursist kan:
- 4.
op basis van de diagnose van de dierenarts via een fysiotherapeutische werkdiagnose tot een doel van behandeling komen;
- a.
Bewegingstherapie
De cursist kan bewegingstherapieën uitvoeren met als behandelingsdoel;
- 1.
gewrichtsmobilisatie;
- 2.
spierfunctieverbetering, waaronder spierkracht, spiertonus en spierlengte;
- 3.
verbetering van het algehele uithoudingsvermogen;
- 4.
verbetering van de stabilisatie van het gewricht, met name door verbetering van de proprioceptie, spierkracht en het artho kinethische reflex mechanisme (AKRM);
- 5.
pijnvermindering;
- b.
Massagetherapie
De cursist kan massage-therapie uitvoeren met als behandelingsdoel:
- 1.
pijnvermindering;
- 2.
detonisering van musculatuur;
- 3.
tonisering van musculatuur;
- 4.
verbetering van de circulatie: arterieel, veneus en lymfatisch;
- 5.
mobilisering van huid en onderhuids bindweefsel;
- c.
Fysische therapie in engere zin
De cursist kan fysische therapie in engere zin uitvoeren met de volgende behandeldoeleinden:
- 1.
pijnvermindering;
- 2.
beïnvloeding van metabole processen;
- 3.
beïnvloeding van de circulatie;
- 4.
verbetering van de wondgenezing en fractuurgenezing;
- 5.
mobilisering;
- 6.
beïnvloeding van de musculaire tonus;
- d.
Voorlichting
De student is in staat om over de medische- en dierfysiotherapeutisch-diagnostische gegevens schriftelijk en mondeling te communiceren met de eigenaar van de patiënt, de eventuele verwijzer of andere betrokkenen.
De student is in staat voorlichting te geven in de preventieve en curatieve sfeer.
3. Opleidingsprogramma
A. Toelatingsvoorwaarden
Het bezit van een getuigschrift als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
B. Opleidingsprogramma:
De opleiding bestaat uit theoretisch onderwijs, dat een tijdsperiode van maximaal twee jaar beslaat, en een stageperiode.
Het theoretisch onderwijs en de stageperiode zijn erop gericht dat de cursist voldoet aan de door de minister vastgestelde eisen die zijn verwoord in de leerdoelen, bedoeld in hoofdstuk 2 van dit leerplan.
– Inrichting van het theoretisch onderwijs
Het onderwijs beslaat een tijdsperiode van maximaal twee jaar. Voordat de cursist wordt toegelaten tot het examen van de opleiding fysiotherapie bij dieren, voldoet deze aan de eisen gesteld in het leerplan van deze opleiding. In het theoretisch onderwijs worden de volgende programmaonderdelen gedoceerd en getoetst:
- A.
Functionele morfologie;
- B.
Fysiologie;
- C.
Ziektekunde van orgaansystemen;
- D.
Farmacologie;
- E.
Zoötechniek;
- F.
Fysiotherapie bij dieren.
– Inrichting stage
De stage is een onderdeel van de opleiding tot dierenfysiotherapeut. De stage heeft tot doel de cursisten in de gelegenheid te stellen hun kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de dierfysiotherapie onder begeleiding te oefenen en te hanteren, zodat zij aan het einde van de opleiding tot dierenfysiotherapeut zelfstandig beroepsmatig kunnen functioneren.
Tijdens de stageperiode, welke geen vast omschreven tijdsperiode omvat, dient de stagiaire ten minste 36 behandelingen te hebben bijgewoond of uitgevoerd. Daarbij wordt ernaar gestreefd dat de werkdiagnose door de betreffende cursist wordt gesteld. Deze handelingen dienen zo veel mogelijk gelijkwaardig verdeeld te worden over de onderdelen hond en paard. Van ten minste twee casus wordt een verslag gemaakt, waaronder minimaal één casus binnen het onderdeel hond en één casus binnen het onderdeel paard.
De stagiaire kan voor de casus hond van een ander stageadres gebruik maken dan voor de casus paard, doch slechts met voorafgaande toestemming van de opleiding kan van meer dan twee stageadressen gebruik gemaakt worden.
– Stagereglement
De onderwijsinstelling is verantwoordelijk voor de organisatie van de stage.
De onderwijsinstelling is verantwoordelijk voor het toewijzen van stage adressen.
In samenspraak met de stagebegeleider en de onderwijsinstelling kan de stagiaire een ander stageadres toegewezen worden.
De stagiair dient zich te houden aan de interne regels van de stage-instelling.
De stagiair heeft de verplichting van geheimhouding omtrent al hetgeen hem als geheim is toevertrouwd of waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen.
De stagiaire heeft recht op goede begeleiding.
Bij de stagebeoordeling ‘onvoldoende’ zal de stage in gelijke categorie maar op een ander adres moeten worden overgedaan. Bij herhaald ‘onvoldoende’ is het in belang van alle betrokkenen dat de stagiaire met de stage stopt.
– Bij de stage betrokkenen
Stagiair: een cursist van de onderwijsinstelling die, in de dierfysiotherapie bij dierenpraktijk van de stagebegeleider, onder begeleiding van de stagebegeleider en onder controle van de onderwijsinstelling activiteiten ontplooit ter realisering van de doelstellingen van de stage.
Stagebegeleider: beroepskracht die werkzaam is in en toegelaten is tot het verrichten van dierfysiotherapie en zich bezig houdt met de praktische en patiëntgerichte begeleiding van de stagiaire. De taken van een stagebegeleider zijn in ieder geval:
- 1.
het onder zijn leiding laten verrichten van een onderzoek;
- 2.
het in overleg met de stagiair initiëren van een behandelplan en het begeleiden hiervan;
- 3.
het helpen verwerken en evalueren van probleemsituaties in de relatie met de patiënten;
- 4.
het beoordelen van het functioneren van de stagiair;
- 5.
het bespreken van de stagebeoordeling met de stagiair en een vertegenwoordiger van de onderwijsinstelling.
Onderwijsinstelling: de organisatie welke een opleiding tot dierenfysiotherapeut verzorgt en via een door haar aangewezen vertegenwoordiger contact houdt met de stagiair en de stagebegeleider.
– Einddoel stage
De stagiair kan op een juiste wijze het contact met de patiënt leggen, waardoor de patiënt het onderzoek of de behandeling accepteert. De stagiaire is in staat met behulp van de verstrekte onderzoeksgegevens van de dierenarts zelfstandig anamnese, inspectie en onderzoek af te nemen, of uit te voeren en een behandelingsplan in te stellen of uit te voeren.