Einde inhoudsopgave
Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen
Artikel 21 [Toetreding]
Geldend
Geldend vanaf 04-02-1969
- Bronpublicatie:
05-10-1961, Trb. 1968, 101 (uitgifte: 28-08-1968, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
04-02-1969
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-07-1969, Trb. 1969, 96 (uitgifte: 01-01-1969, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
1.
Iedere Staat die niet vertegenwoordigd was op de Negende Zitting van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht kan tot dit Verdrag toetreden, nadat het krachtens artikel 20, eerste lid, in werking is getreden. De akte van toetreding wordt nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.
2.
De toetreding heeft slechts gevolg voor zover het de betrekkingen betreft tussen de toetredende Staat en de Verdragsluitende Staten die hebben verklaard deze toetreding te zullen aanvaarden. Deze aanvaarding wordt ter kennis gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.
3.
Het Verdrag treedt tussen de toetredende Staat en de Staat die heeft verklaard deze toetreding te zullen aanvaarden in werking op de zestigste dag na de dagtekening van de in het voorgaande lid bedoelde kennisgeving.