Einde inhoudsopgave
Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers
Artikel 30
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2011
- Bronpublicatie:
15-04-2010, Stb. 2010, 182 (uitgifte: 20-05-2010, kamerstukken: 32310)
- Inwerkingtreding
01-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-04-2010, Stb. 2010, 182 (uitgifte: 20-05-2010, kamerstukken: 32310)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
De pensioengerechtigde, die is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie maanden, tot plaatsing in een Rijkswerkinrichting, tot plaatsing in een tuchtschool voor drie maanden of tot enige zwaardere straf of op bevel van de rechter ter beschikking van de Regering is gesteld, mist over de tijd gedurende welke hij zijn straf ondergaat of van Regeringswege in zijn opvoeding wordt voorzien, of gedurende welke hij zich door de vlucht aan de tenuitvoerlegging van het vonnis onttrekt, het recht op buitengewoon pensioen.
2.
De Sociale verzekeringsbank is bevoegd over het buitengewoon pensioen en over de garantietoeslag van de rechthebbende over die tijd, ten behoeve van diens echtgenote, afstammelingen in de rechte linie, die de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn, of bloedverwanten in de opgaande linie, geheel of ten dele te beschikken.
3.
De Sociale verzekeringsbank is tevens bevoegd om, indien krachtens het tweede lid niet ten volle over het pensioen en de garantietoeslag is beschikt, hem, die niet voorwaardelijk uit de gevangenis, uit de Rijkswerkinrichting of uit de tuchtschool is ontslagen, of wiens opvoeding van Regeringswege is geëindigd, in het genot te stellen van een uitkering ten bedrage van ten hoogste de helft van het niet uitgekeerde bedrag tot een maximum van de helft van het jaarlijkse bedrag van het buitengewoon pensioen en de garantietoeslag.