Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet
Artikel 70
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2023
- Redactionele toelichting
Herstel van de oorspronkelijke plaatsing van dit artikel.
- Bronpublicatie:
08-04-2021, Stb. 2021, 192 (uitgifte: 22-04-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-11-2022, Stb. 2022, 464 (uitgifte: 24-11-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
1.
Bij ministeriële regeling worden vastgesteld:
- a.
de forfaitaire productienormen, bedoeld in artikel 66, eerste en tweede lid;
- b.
de forfaitaire gewasopbrengsten per hectare, bedoeld in artikel 67, tweede lid; en
- c.
de forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, bedoeld in artikel 67, tweede tot en met vijfde lid.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin, de voorwaarden waaronder en de wijze waarop:
- a.
de hoeveelheid stikstof en de hoeveelheid fosfaat van de bij die regeling te onderscheiden diervoeders in zoverre in afwijking van artikel 67, eerste lid, wordt bepaald op basis van de bij die regeling vast te stellen forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten; en
- b.
de hoeveelheid aangevoerde of afgevoerde dierlijke meststoffen in zoverre in afwijking van artikel 68, wordt bepaald op basis van de bij die regeling vast te stellen forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
3.
De in het eerste en tweede lid bedoelde forfaits kunnen onderscheiden naar mestvorm, diersoort en diercategorie en bedrijfssysteem verschillend worden vastgesteld.
4.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de vaststellingen ten behoeve van de bepaling van de hoeveelheden, bedoeld in de artikelen 66, 67, 68 en 69 en ten behoeve van de bepaling van de fosfaattoestand van de bodem, bedoeld in artikel 21a, eerste lid. Deze regels kunnen betrekking hebben op:
- a.
de methode van gewichtsbepaling, volumebepaling, bemonstering, analyse en bepaling van het ureumgehalte van koemelk;
- b.
de ten behoeve van de vaststelling te gebruiken apparatuur;
- c.
de bevoegdheid tot het doen van de vaststelling, welke bevoegdheid kan worden verbonden aan een door Onze Minister overeenkomstig bij die regeling gestelde erkenningsvoorwaarden verleende erkenning;
- d.
de plaats, het moment en de frequentie van vaststelling, daaronder begrepen tellingen voor de vaststelling van het gemiddelde aantal dieren; en
- e.
de verantwoording van de vaststellingen.