Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 5.1.2 (verzoek om rechtshulp aan het buitenland)
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2018
- Bronpublicatie:
07-06-2017, Stb. 2017, 246 (uitgifte: 16-06-2017, kamerstukken: 34493)
- Inwerkingtreding
01-07-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-12-2017, Stb. 2017, 492 (uitgifte: 20-12-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
Bevoegd tot het richten van een verzoek om rechtshulp aan de autoriteiten van een vreemde staat zijn de officier van justitie, de rechter-commissaris en het gerecht in feitelijke aanleg dat een strafzaak behandelt.
2.
Indien het verzoek uitsluitend is gericht op het verkrijgen van inlichtingen van buitenlandse opsporingsambtenaren, kan het verzoek worden gedaan door een opsporingsambtenaar onder gezag van de officier van justitie. Door de officier van justitie gegeven algemene en bijzondere aanwijzingen worden in acht genomen.
3.
Tenzij een toepasselijk verdrag anders bepaalt geschiedt verzending van het verzoek om rechtshulp door Onze Minister van Veiligheid en Justitie. Verzending van verzoeken als bedoeld in het tweede lid kan ook door een opsporingsambtenaar geschieden.