Verordening 2015/2422 tot wijziging van Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 25-12-2015
- Bronpublicatie:
16-12-2015, PbEU 2015, L 341 (uitgifte: 24-12-2015, regelingnummer: 2015/2422)
- Inwerkingtreding
25-12-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2015, PbEU 2015, L 341 (uitgifte: 24-12-2015, regelingnummer: 2015/2422)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Instituties
Verordening van het Europees parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 254, eerste alinea, en artikel 281, tweede alinea,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis, lid 1,
Gezien het verzoek van het Hof van Justitie, Gezien de adviezen van de Europese Commissie (1),
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Ten gevolge van de geleidelijke uitbreiding van zijn bevoegdheden sinds de instelling ervan, neemt het aantal zaken voor het Gerecht thans gestaag toe.
- (2)
Op dit moment blijkt de duur van de procedures niet aanvaardbaar voor de justitiabelen, met name gelet op de voorschriften van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
- (3)
De situatie waarin het Gerecht verkeert, heeft oorzaken die onder meer verband houden met het feit dat de instellingen, organen en instanties van de Unie steeds meer en op bredere terreinen rechtshandelingen vaststellen, zowel als met het feit dat de dossiers waarin het Gerecht wordt aangezocht, talrijk en complex zijn, in het bijzonder op het gebied van mededinging, staatssteun en intellectuele eigendom.
- (4)
Er is geen gebruikgemaakt van de bij artikel 257 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) geboden mogelijkheid om gespecialiseerde rechtbanken in te stellen.
- (5)
Bijgevolg moeten passende maatregelen van organisatorische, structurele en procedurele aard worden genomen, waaronder met name een verhoging van het aantal rechters, om deze situatie te verhelpen. Het gebruik van de door de Verdragen geboden mogelijkheid om het aantal rechters bij het Gerecht uit te breiden, zou ertoe leiden dat op korte termijn zowel het aantal aanhangige zaken als de buitensporig lange duur van de procedures bij deze rechterlijke instantie wordt teruggebracht.
- (6)
Rekening houdend met de ontwikkeling van de werklast van het Gerecht moet het aantal rechters op 56 worden vastgesteld aan het einde van een proces in drie fasen, waarbij op voordracht van iedere lidstaat twee rechters worden benoemd, met dien verstande dat op geen enkel moment sprake kan zijn van meer dan twee rechters bij het Gerecht die zijn benoemd op voordracht van dezelfde lidstaat.
- (7)
Het in artikel 255 VWEU bedoelde comité houdt met name rekening met de onafhankelijkheid, de onpartijdigheid, de deskundigheid en de professionele en persoonlijke geschiktheid van de kandidaten.
- (8)
Om de achterstand in de behandeling van aanhangige zaken snel te verminderen, moeten twaalf extra rechters aantreden bij de inwerkingtreding van deze verordening.
- (9)
In september 2016 moeten de bevoegdheid in eerste aanleg voor zaken betreffende ambtenaren van de Europese Unie en de zeven posten van de rechters bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (‘Gerecht voor ambtenarenzaken’) worden overgedragen aan het Gerecht, op basis van het reeds aangekondigde wetgevingsverzoek van het Hof van Justitie. Dat verzoek betreft de nadere voorschriften voor de overdracht van de zeven posten van de rechters bij het Gerecht voor ambtenarenzaken, met inbegrip van personeel en middelen.
- (10)
In september 2019 moeten de negen resterende rechters aantreden. Om te zorgen voor kostenefficiëntie mag dit niet leiden tot de aanwerving van extra referendarissen of andere ondersteunende medewerkers. Interne reorganisatiemaatregelen binnen de instelling moeten ervoor zorgen dat efficiënt gebruik wordt gemaakt van bestaande personele middelen, die voor alle rechters gelijk moeten zijn, onverminderd de beslissingen van het Gerecht met betrekking tot zijn interne organisatie.
- (11)
Het is van groot belang te zorgen voor genderevenwicht binnen het Gerecht. Om deze doelstelling te bereiken, moeten gedeeltelijke vervangingen in dit Gerecht aldus worden georganiseerd dat de regeringen van de lidstaten geleidelijk beginnen met de voordracht van twee rechters voor dezelfde gedeeltelijke vervanging met als doel één vrouw en één man te kiezen, mits aan de in de Verdragen vastgestelde voorwaarden en procedures is voldaan.
- (12)
De bepalingen van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake de gedeeltelijke vervanging van de rechters en de advocaten-generaal die om de drie jaar plaatsvindt, moeten dienovereenkomstig worden aangepast.
- (13)
Zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie reeds heeft aangekondigd, zal het ten vervolge op de hervorming van het Gerecht jaarlijks cijfers over zijn gerechtelijke werkzaamheden presenteren en, indien nodig, passende maatregelen voorstellen. In de tweede en de derde fase van de uitbreiding van het Gerecht zal de situatie bij het Gerecht worden geëvalueerd, hetgeen in voorkomend geval kan leiden tot bepaalde aanpassingen, met name op het gebied van administratieve uitgaven van het Hof.
- (14)
Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
Advies van 30 september 2011 (PB C 335 van 16.11.2011, blz. 20) en advies van 12 november 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
Standpunt van het Europees Parlement van 15 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 23 juni 2015 (PB C 239 van 21.7.2015, blz. 14. Standpunt van het Europees Parlement van 28 oktober 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 december 2015.