Einde inhoudsopgave
Wet op de rechterlijke organisatie
Artikel 46a [Tijdelijk gebrek zittingscapaciteit]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
07-10-2020, Stb. 2020, 388 (uitgifte: 21-10-2020, kamerstukken: 35375)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-11-2020, Stb. 2020, 459 (uitgifte: 18-11-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Rechter
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
Onze Minister kan, gehoord de Raad, een rechtbank of meerdere rechtbanken aanwijzen waarvan de zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen ten behoeve van een in de aanwijzing te bepalen categorie of categorieën van zaken tijdelijk mede worden aangemerkt als zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen van een andere rechtbank, indien dit noodzakelijk is als gevolg van gebrek aan voldoende zittingscapaciteit binnen het arrondissement waarin die andere rechtbank is gelegen.
2.
In de aanwijzing bepaalt Onze Minister voor welke periode de aanwijzing geldt. De aanwijzing geldt ten hoogste drie jaren en kan eenmaal worden verlengd voor de duur van ten hoogste een jaar.
3.
Indien de aanwijzing betrekking heeft op strafzaken vindt de aanwijzing niet plaats dan nadat Onze Minister daarover het College van procureurs-generaal heeft gehoord.
4.
De aanwijzing wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
5.
Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verlenging van de aanwijzing.