Einde inhoudsopgave
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Artikel 680 [Vorderingen van deelgenoten over en weer]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2002
- Redactionele toelichting
Bij de tekstplaatsing zijn de verwijzingen in de artikelen vernummerd.
- Bronpublicatie:
14-12-2001, Stb. 2001, 623 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken: 26855)
06-12-2001, Stb. 2001, 580 (uitgifte: 18-12-2001, kamerstukken: 26855)
- Inwerkingtreding
01-01-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-12-2001, Stb. 2001, 621 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
10-12-2001, Stb. 2001, 621 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Goederenrecht / Gemeenschap
Burgerlijk procesrecht / Rechtspleging van onderscheiden aard
1.
Indien een vordering tot verdeling, tot gelasten van de wijze van verdeling of tot vaststelling van een verdeling niet de gehele voor verdeling vatbare gemeenschap betreft, kan ieder van de gedaagden overeenkomstig de hem in de artikelen 179 en 185 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek toegekende bevoegdheden eisen dat de verdeling van de gehele voor verdeling vatbare gemeenschap wordt bevolen of door de rechter zelf wordt vastgesteld.
2.
Indien de vordering strekt tot het verkrijgen van een bevel tot verdeling of tot de wijze van verdeling van de gehele voor verdeling vatbare gemeenschap, kan ieder van de gedaagden vaststelling van de verdeling door de rechter zelf vorderen.
3.
De in de vorige leden bedoelde eis moet worden gedaan voor alle weren die niet de bevoegdheid van de rechter of zekerheidstelling overeenkomstig artikel 224 betreffen.
4.
Zijn een of meer partijen niet verschenen, dan doet degene die de eis heeft gedaan haar aan hem betekenen met inachtneming van de voor dagvaarding voorgeschreven termijnen en met oproeping tegen de dag waarop hij de zaak wederom ter rolle wil doen dienen. Deze dag zal niet later mogen worden gesteld dan drie maanden na de dag waartegen de op te roepen partij voor wie de langste termijn van dagvaarding geldt, op zijn vroegst gedagvaard zou mogen worden. De rechter kan, uiterlijk op de dag waartegen is opgeroepen, oproeping tegen een latere dag toestaan.
5.
Zijn niet allen die aan de verdeling dienen mee te werken in het geding betrokken, dan kan ieder van de gedaagden hen met overeenkomstige toepassing van het vorige lid alsnog in het geding roepen, met betekening tevens van een afschrift van de aan hem zelf uitgebrachte dagvaarding.