Verdrag tot beperking der staatloosheid
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 13-12-1975
- Bronpublicatie:
30-08-1961, Trb. 1967, 124 (uitgifte: 13-09-1967, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
13-12-1975
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-05-1985, Trb. 1985, 74 (uitgifte: 01-01-1985, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Nationaliteitsrecht
1
a)
Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Staat toelaat dat iemand afstand doet van zijn nationaliteit, dan heeft dit alleen dan verlies van die nationaliteit tot gevolg, indien de betrokkene de nationaliteit van een andere Staat bezit of verkrijgt.
b)
De bepalingen onder punt a van dit lid zijn niet van toepassing wanneer zij onverenigbaar zouden blijken te zijn met de beginselen vermeld in de artikelen 13 en 14 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, welke op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is goedgekeurd.
2.
Hij die de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat bezit en een verzoek tot naturalisatie in een ander land heeft ingediend, verliest zijn nationaliteit niet, tenzij hij de nationaliteit van dat andere land verkrijgt of de verzekering heeft ontvangen die te zullen verkrijgen.
3.
Behoudens de bepalingen van het vierde en vijfde lid van dit artikel, zal niemand zijn nationaliteit verliezen op grond van het feit dat hij het land waarvan hij de nationaliteit bezit, verlaat, in het buitenland woont, zich niet laat inschrijven of op grond van enig ander soortgelijk feit, dat voor hem staatloosheid met zich zou brengen.
4.
Verlies van de nationaliteit, verkregen door naturalisatie, kan worden gegrond op verblijf in den vreemde gedurende een door de wetgeving van de betrokken Verdragsluitende Staat vast te stellen tijdvak van ten minste zeven opeenvolgende jaren, tenzij de belanghebbende de bevoegde autoriteit ervan in kennis stelt dat hij zijn nationaliteit wenst te behouden.
5.
Met betrekking tot een persoon die geboren is buiten het grondgebied van de Verdragsluitende Staat waarvan hij de nationaliteit bezit, kan de wetgeving van die Staat bepalen, dat deze persoon zijn nationaliteit na verloop van één jaar te rekenen van het tijdstip waarop hij meerderjarig werd, verliest, indien hij op dat moment zijn woonplaats niet heeft op het grondgebied van die Staat of zich niet bij de bevoegde autoriteit heeft laten inschrijven.
6.
Behoudens het bepaalde in dit artikel verliest niemand de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat, indien dit verlies voor hem staatloosheid met zich zou brengen, ook indien dit verlies niet reeds uitdrukkelijk door enige andere bepaling van dit Verdrag is uitgesloten.