Einde inhoudsopgave
Vreemdelingencirculaire 2000 (B)
3.8 Familie of gezinsleven als bedoeld in Artikel 8 EVRM
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2020
- Bronpublicatie:
25-03-2020, Stcrt. 2020, 15932 (uitgifte: 27-03-2020, regelingnummer: WBV 2020/7)
- Inwerkingtreding
01-04-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-03-2020, Stcrt. 2020, 15932 (uitgifte: 27-03-2020, regelingnummer: WBV 2020/7)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
3.8.1. Familie- of gezinsleven
De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het uitoefenen van het familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb.
De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen:
- •
echtgenoten in een reëel huwelijk (lawful and genuine marriage);
- •
partners in een reële en in voldoende mate met een huwelijk op een lijn te stellen (homo- of heteroseksuele) relatie;
- •
ouders en hun uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie geboren minderjarige kinderen; of
- •
minderjarige broers en zussen, die bloedverwant zijn en die in hetzelfde gezin hebben samengeleefd.
De IND neemt in ieder geval familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen een minderjarig kind en zijn:
- •
erkenner;
- •
biologische vader (wiens kind niet uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie is geboren);
- •
adoptiefouder(s);
- •
pleegouder(s);
- •
opvangouder(s);
- •
stiefouder(s);
- •
grootouder(s);
- •
oom/ tante;
- •
neef/nicht;
- •
minderjarige broer of zus met wie bloedverwantschap bestaat en met wie niet in hetzelfde gezin is samengeleefd;
- •
minderjarige broer of zus met wie geen bloedverwantschap bestaat; of
- •
meerderjarige broer of zus,
als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.
De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).
De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
- •
Jongvolwassen is;
- •
met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
- •
niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
- •
geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
De IND neemt aan dat het familie- of gezinsleven tussen (geregistreerde en huwelijks)partners eindigt met de feitelijke verbreking van de (huwelijkse) relatie.
3.8.2. Inmenging
De IND neemt inmenging in het familie- en gezinsleven aan, als:
- •
de vreemdeling ooit in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning;
- •
aan de vreemdeling een inreisverbod wordt opgelegd; of
- •
de vreemdeling met toepassing van artikel 67Vw ongewenst wordt verklaard.
3.8.3. Belangenafweging
Om te kunnen bepalen of weigering van (voortzetting van) het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 EVRM, neemt de IND alle relevante feiten en omstandigheden in ogenschouw en brengt deze tot uitdrukking in een belangenafweging. Welke belangen de IND bij de belangenafweging betrekt, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus verschilt. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, heeft de IND hierbij een zekere beoordelingsvrijheid.
Bij de weigering van voortgezet verblijf is de uitgangspositie van de vreemdeling sterker dan bij eerste toelating van de vreemdeling tot het Nederlandse grondgebied. De omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf betrekt de IND ten nadele van de vreemdeling bij deze belangenafweging.
Dit laat onverlet dat ook als geen sprake is van inmenging de IND een belangenafweging maakt tussen de belangen van de Staat en die van de vreemdeling.