Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting BES
Artikel 16
Geldend
Geldend van 30-08-2011 tot 01-01-2025. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2011
- Bronpublicatie:
22-08-2011, Stcrt. 2011, 15554 (uitgifte: 29-08-2011, regelingnummer: 2011-2000347514)
- Inwerkingtreding
30-08-2011, terugwerkend tot: 01-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-08-2011, Stcrt. 2011, 15554 (uitgifte: 29-08-2011, regelingnummer: 2011-2000347514)
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
1.
Persoonlijke lasten zijn:
- a.
lijfrenten en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 7, met dien verstande dat:
- 1°
indien zij de tegenwaarde van een prestatie vormen zij slechts aftrekbaar zijn voor zover zij, tezamen met de ter zake van de desbetreffende verplichting reeds betaalde uitkeringen, de waarde van de prestatie te boven gaan;
- 2°
in de niet onder 1° bedoelde gevallen geen aftrek is toegestaan ter zake van uitgaven gedaan aan bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn;
- b.
pensioenen;
- c.
de niet als kosten tot verwerving, inning, en behoud der opbrengst en op de opbrengst rustende lasten aan te merken renten van schulden en kosten van geldleningen tot een bedrag van USD 1.397;
- d.
[vervallen]
- e.
premies van levensverzekeringen, lijfrente of pensioenverzekering, met uitzondering van de premies als bedoeld onder d;
- f.
giften aan op de BES eilanden gevestigde kerkelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke en het algemeen nut beogende instellingen, mits deze giften met schriftelijke bewijsstukken worden aangetoond, indien en voor zover zij in totaal een ten honderd van het inkomen en tevens USD 56 te boven gaan, met dien verstande dat het in mindering te brengen bedrag ten hoogste drie ten honderd van het inkomen beloopt;
- g.
vervallen;
- h.
de volgende kosten welke verband houden met de eigen woning die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staat:
- 1°
rente van schulden en kosten van geldlening aangegaan ter verkrijging, onderhoud of verbetering van de eigen woning, alsmede de premies voor een aan die lening verbonden met de looptijd dalende overlijdens-risicoverzekering, tot ten hoogste een bedrag van USD 15.364 alsmede het onbenut gebleven deel van het bedrag, genoemd in onderdeel c;
- 2°
kosten van onderhoud van de eigen woning tot een bedrag van 2% van de waarde van de woning voor de toepassing van de grondbelasting met een maximum van USD 1.676;
- 3°
kosten van onderhoud van de eigen woning die volgens een eilandelijke monumentenverordening is aangewezen tot beschermd monument;
- 4°
premies voor brand- en natuurrampenverzekeringen. Voor de toepassing van dit onderdeel wordt onder eigen woning, die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staat, mede begrepen andere eigen woningen, die de belastingplichtige ter beschikking staan.
2.
Voor de premiën, bedoeld onder letter e van het vorige lid, kan niet meer dan vijf ten honderd van het inkomen en niet meer dan USD 559 worden afgetrokken. Voor hen op wie het bepaalde in artikel 9, zevende lid, van toepassing is, kunnen die premiën slechts voor aftrek in aanmerking komen, indien en voor zover de volgens dat voorschrift toegelaten aftrek beneden evengenoemde grens blijft. Als giften worden voor de toepassing van het vorige lid onder f uitsluitend aangemerkt bevoordelingen uit vrijgevigheid en niet verplichte bijdragen, indien en voor zover aan deze bevoordelingen en bijdragen geen op geld waardeerbare aanspraak wordt ontleend, alsmede kerkelijke belastingen.
3.
Het maximum bedoeld in het eerste lid onder c en tweede lid van dit artikel en in het 3e en 6e lid van artikel 9 gelden voor een aanslag over een vol jaar; indien er sprake is van een belastingtijdvak, worden deze maxima naar evenredigheid verminderd naar gelang het aantal dagen van het belastingtijdvak.
4.
In geval een woning aan twee of meer belastingplichtigen tegelijkertijd als hoofdverblijf ter beschikking staat, worden in afwijking van het eerste lid, onderdeel h, de aldaar genoemde maximale bedragen voor elk van hen naar evenredigheid toegepast.
5.
Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie de in artikel 20, tweede en derde lid, bedoelde bestanddelen van het inkomen van zijn echtgenoot worden toegerekend:
- 1°
wordt het bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, verhoogd tot USD 2.794;
- 2°
geldt voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, en het tweede lid, in plaats van het inkomen van de belastingplichtige het gezamenlijke bedrag van het inkomen van de belastingplichtige en dat van zijn echtgenoot.