Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
Artikel 3a
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
18-12-2019, Stb. 2019, 516 (uitgifte: 27-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2019, Stb. 2019, 516 (uitgifte: 27-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht (V)
Internationaal belastingrecht / Inlichtingenuitwisseling en wederzijdse bijstand
1.
Als belastingplichtigen als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de wet worden aangewezen: binnenlandse belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting waarvan de werkzaamheden in een jaar hoofdzakelijk bestaan uit het rechtens dan wel in feite direct of indirect ontvangen en betalen van rente, royalty's, huur of leasetermijnen, onder welke naam en in welke vorm dan ook, van, onderscheidenlijk aan, niet in Nederland gevestigde lichamen die behoren tot het concern waarvan de belastingplichtige deel uitmaakt. Artikel 8c, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is van overeenkomstige toepassing.
2.
Voor de bepaling of de werkzaamheden van een belastingplichtige hoofdzakelijk bestaan uit werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, blijven werkzaamheden die samenhangen met het houden van deelnemingen als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 buiten beschouwing.
3.
Als een door de belastingplichtige te verstrekken inlichting als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de wet wordt aangewezen: een verklaring van de belastingplichtige waarin hij aangeeft of hij gedurende het gehele jaar voldoet aan alle in het zevende lid opgenomen vereisten inzake zijn aanwezigheid in Nederland.
4.
Indien de belastingplichtige op enig moment in het jaar aan een of meer van de vereisten inzake zijn aanwezigheid in Nederland, bedoeld in het zevende lid, niet voldoet, worden als gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de wet mede aangemerkt:
- a.
een verklaring van de belastingplichtige aan welke vereisten van het zevende lid hij niet voldoet;
- b.
de voor de beoordeling of aan de vereisten van het zevende lid wordt voldaan benodigde gegevens en inlichtingen; en
- c.
een overzicht van de ontvangen rente, royalty's, huur en leasetermijnen ter zake waarvan en de mogendheden waarin de belastingplichtige in het jaar een beroep heeft gedaan of kan doen op:
- 1°
een regeling ter voorkoming van dubbele belasting welke voor die mogendheid in de relatie tot Nederland van kracht is;
- 2°
Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (PbEU 2003, L 157);
- 3°
een nationale bepaling die strekt tot uitvoering van de onder 2° genoemde richtlijn;
- d.
de naam en adresgegevens van de lichamen waarvan de rente, royalty's, huur en leasetermijnen, bedoeld in onderdeel c, zijn ontvangen.
5.
Onze Minister kan bepalen welke gegevens en inlichtingen in elk geval nodig zijn voor de beoordeling of aan de vereisten van het zevende lid wordt voldaan.
6.
De gegevens en inlichtingen, bedoeld in het derde en vierde lid, behoeven niet te worden verstrekt indien de belastingplichtige in het jaar geen beroep op een regeling, richtlijn en bepaling als bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, heeft gedaan of kan doen.
7.
De vereisten inzake de aanwezigheid in Nederland zijn:
- a.
ten minste de helft van het totaal aantal statutaire en beslissingsbevoegde bestuursleden van de belastingplichtige woont of is feitelijk gevestigd in Nederland;
- b.
de in Nederland wonende of gevestigde bestuursleden beschikken over de benodigde professionele kennis om hun taken naar behoren uit te voeren, tot welke taken ten minste behoort de besluitvorming, op grond van de eigen verantwoordelijkheid van de belastingplichtige en binnen het kader van de normale concernbemoeienis, over door de belastingplichtige af te sluiten transacties, alsmede het zorg dragen voor een goede afhandeling van de afgesloten transacties;
- c.
de belastingplichtige beschikt over gekwalificeerd personeel voor de adequate uitvoering en registratie van de door de belastingplichtige af te sluiten transacties;
- d.
de bestuursbesluiten worden in Nederland genomen;
- e.
de belangrijkste bankrekeningen van de belastingplichtige worden in Nederland aangehouden;
- f.
de boekhouding wordt in Nederland gevoerd;
- g.
de belastingplichtige heeft een bedrag aan loonkosten dat een vergoeding vormt voor de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, en dat ten minste gelijk is aan € 100.000;
- h.
de belastingplichtige heeft gedurende een periode van ten minste 24 maanden een in Nederland gelegen onroerende zaak of deel van een onroerende zaak ter beschikking waarbij zich in die onroerende zaak, onderscheidenlijk dat deel, een kantoor bevindt dat is voorzien van gebruikelijke faciliteiten voor de uitoefening van de werkzaamheden, bedoeld in onderdeel g, en die werkzaamheden ook daadwerkelijk in dat kantoor worden uitgeoefend;
- i.
de belastingplichtige loopt met betrekking tot de geldleningen of rechtsverhoudingen en de samenhangende geldleningen of rechtsverhoudingen die ten grondslag liggen aan de ontvangen en betaalde rente, royalty's, huur of leasetermijnen een reëel risico als bedoeld in artikel 8c, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;
- j.
de belastingplichtige heeft ten minste een bij het vereiste reële risico, bedoeld in onderdeel i, passend eigen vermogen.
Indien de belastingplichtige een lichaam is dat op grond van artikel 2, achtste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 geacht wordt in Nederland te zijn gevestigd, wordt voor de toepassing van de vereisten, bedoeld in de eerste volzin, onder Nederland mede begrepen de BES eilanden.
8.
De inlichting, bedoeld in het derde lid, dient te worden verstrekt door het duidelijk, stellig en zonder voorbehoud invullen van de daartoe bestemde vragen in de aangifte, bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Gegevens en inlichtingen, bedoeld in het vierde lid, dienen te worden verstrekt op de door Onze Minister voorgeschreven wijze.
9.
De gegevens en inlichtingen, bedoeld in het derde en vierde lid, worden uiterlijk bij het doen van de aangifte, bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, over het jaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben door de belastingplichtige verstrekt.