Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 2:3g [Verbod vergunning. Uitzonderingen]
Geldend
Geldend vanaf 18-03-2016
- Bronpublicatie:
10-02-2016, Stb. 2016, 91 (uitgifte: 03-03-2016, kamerstukken: 34322)
- Inwerkingtreding
18-03-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-02-2016, Stb. 2016, 91 (uitgifte: 03-03-2016, kamerstukken: 34322)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Het is verboden zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning in Nederland het bedrijf van bewaarder uit te oefenen.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen:
- a.
waaraan voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 is verleend of waaraan het ingevolge paragraaf 2.2.2.2 is toegestaan in Nederland het bedrijf van bank uit te oefenen, voor zover het ingevolge de vergunning is toegestaan de werkzaamheden bewaarneming en beheer van effecten te verrichten;
- b.
waaraan voor het uitoefenen van het bedrijf van beleggingsonderneming een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend of waaraan het ingevolge paragraaf 2.2.12.2 is toegestaan in Nederland beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten, voor zover:
- 1°
de beleggingsonderneming beschikt over een minimum eigen vermogen als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten;
- 2°
voldoet aan hoofdstuk 1 van deel 3 van de verordening kapitaalvereisten; en
- 3°
het ingevolge de vergunning is toegestaan de nevendienst bewaring en beheer van financiële instrumenten voor rekening van cliënten, met inbegrip van bewaarneming en daarmee samenhangende diensten zoals contanten- of zekerhedenbeheer te verrichten.