Einde inhoudsopgave
Wet bescherming Antarctica
Artikel 15
Geldend
Geldend vanaf 29-01-2015
- Bronpublicatie:
26-04-2012, Stb. 2014, 159 (uitgifte: 30-04-2014, kamerstukken: 32869)
- Inwerkingtreding
29-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-01-2015, Stb. 2015, 21 (uitgifte: 28-01-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Natuurbeschermingsrecht / Gebiedsbescherming
Milieurecht / Bijzondere onderwerpen
De aan een vergunning te verbinden voorschriften houden in ieder geval in:
- a.
indien in de vergunning het onttrekken van levende rijkdommen aan hun populatie dan wel schadelijk optreden tegen levende rijkdommen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder b, wordt toegestaan:
- 1°
de handeling die wordt toegestaan, alsmede wanneer, waar en door wie de handeling mag worden verricht;
- 2°
dat niet meer exemplaren aan hun populatie worden onttrokken dan strikt noodzakelijk is voor het wetenschappelijk doel, bedoeld in artikel 9, onder a;
- 3°
dat het voortbestaan of het herstel van een plantensoort of diersoort of plaatselijke populatie niet in gevaar wordt gebracht en het natuurlijke ecosysteem ter plaatse niet wordt geschaad of bedreigd;
- 4°
dat het onttrekken zo min mogelijk pijn en lijden met zich brengt en uitsluitend letale technieken worden gebruikt indien er geen geschikte alternatieve techniek voor bestaat;
- b.
indien in de vergunning het binnenbrengen van gecultiveerde planten en hun voortplantingscellen voor gecontroleerd gebruik en exemplaren van levende organismen voor gecontroleerd experimenteel gebruik wordt toegestaan:
- 1°
de soorten, aantallen, leeftijden en geslachten alsmede de voorzorgen die worden genomen om ontsnapping of contact met de inheemse flora en fauna te voorkomen;
- 2°
dat deze vóór het verlopen van de vergunning uit het Antarctisch gebied worden verwijderd of worden verwijderd door verbranding dan wel met behulp van even doeltreffende middelen waardoor risico voor de inheemse flora en fauna wordt uitgesloten;
- c.
indien in de vergunning het binnenbrengen van planten en dode dieren bestemd als voedsel, wordt toegestaan:
- 1°
dat geslacht pluimvee voordat het wordt verpakt voor verzending naar het Antarctisch gebied, wordt gecontroleerd op tekenen van ziekten, zoals de ziekte van Newcastle, tuberculose en gistinfectie;
- 2°
dat de niet geconsumeerde delen van dieren en planten onder zorgvuldig gecontroleerde omstandigheden worden bewaard en uit het Antarctisch gebied worden verwijderd of worden verwijderd door verbranding in een emissie-arme verbrandingsoven of met behulp van even doeltreffende middelen, waardoor risico voor de inheemse flora en fauna wordt uitgesloten;
- d.
dat het onbedoeld binnen het Antarctisch gebied brengen van niet-steriele aarde wordt voorkomen door het treffen van voorzorgsmaatregelen;
- e.
dat het onbedoeld binnen het Antarctisch gebied brengen van niet in de inheemse flora en fauna aanwezig zijnde micro-organismen, zoals virussen, bacteriën, gisten en schimmels, wordt voorkomen door het treffen van voorzorgsmaatregelen;
- f.
dat indien wordt toegestaan dat een houder van afvalwater dat landinwaarts is ontstaan, zich van dit afvalwater ontdoet door dit op of in ijs te brengen, dit uitsluitend is toegestaan in diepe ijsputten, die niet worden aangelegd op bekende stroomlijnen in ijs die eindigen bij ijsvrije gebieden of in gebieden met een hoge afsmelting;
- g.
dat afvalwater slechts in zee mag worden geloosd, indien:
- 1°
dit door een septic-tank is geleid en
- 2°
het lozingspunt zodanig is aangebracht dat het afvalwater onmiddellijk wordt verdund en verspreid;
- h.
dat de te verwijderen afvalstoffen zodanig worden opgeslagen dat verspreiding daarvan naar het Antarctisch milieu wordt voorkomen;
- i.
indien in de vergunning toegang tot of het ondernemen van een activiteit in een speciaal beschermd Antarctisch gebied wordt toegestaan:
- 1°
de omvang en de ligging van het gedeelte van het desbetreffende speciaal beschermd Antarctisch gebied met betrekking waartoe toestemming is verleend, en de activiteit waarvoor zij is verleend;
- 2°
dat de organisator en voor een organisator in verband met de uitvoering van een activiteit werkzame personen een exemplaar van de vergunning bij zich dragen, indien zij zich in het desbetreffend speciaal beschermd Antarctisch gebied bevinden;
- 3°
de voorschriften die ter uitvoering van het bepaalde krachtens artikel 5 van bijlage V van het Protocol aan de vergunning dienen te worden verbonden;
- j.
dat, indien de organisator in het Antarctisch gebied gebruik maakt van een schip met meer dan 500 passagiers aan boord, er niet aan land mag worden gegaan in het Antarctisch gebied;
- k.
dat, indien de organisator in het Antarctisch gebied gebruik maakt van een schip met 500 of minder passagiers aan boord:
- 1°
de organisator samenwerkt met de andere in het desbetreffende deel van het Antarctisch gebied aanwezige organisatoren, ten einde te voorkomen dat zich op enig moment meer dan één toeristenschip bevindt bij een aanlandplaats;
- 2°
bij aanlandingen in het Antarctisch gebied, het aantal passagiers, afkomstig van dat aangelande schip, dat tegelijkertijd aan wal is, op ieder moment beperkt blijft tot ten hoogste 100 personen;
- 3°
bij aanlandingen in het Antarctisch gebied, de organisator zorgt voor een verhouding van 1 gids per 20 passagiers;
- l.
dat, in afwijking van de onderdelen j en k, onder 2° en 3°, ten minste de vastgestelde limieten gelden van een maatregel als bedoeld in artikel IX, eerste lid, van het Verdrag. Een in de eerste volzin bedoelde limiet geldt met ingang van een tijdstip dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt.