Einde inhoudsopgave
Besluit lokaal spoor
Artikel 5
Geldend
Geldend vanaf 01-12-2015
- Bronpublicatie:
23-05-2014, Stb. 2014, 204 (uitgifte: 13-06-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-12-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-07-2013, Stb. 2013, 528 (uitgifte: 13-12-2013, kamerstukken: 33324)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met de hoofdstukken 2 t/m 10 van de Wet lokaal spoor (10-07-2013, Stb. 528).
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
Vervoersrecht / Railvervoer
Verkeersrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur plaatsen, de beheerder en de vervoerder gehoord, seinen ten behoeve van het spoorverkeer over de lokale spoorweg indien dit noodzakelijk is om de verkeersveiligheid op de lokale spoorweg te borgen.
2.
In elk geval wordt het spoorverkeer geregeld door seinen:
- a.
op baanvakken waar de toegestane maximumsnelheid 80 kilometer per uur of meer bedraagt;
- b.
bij beweegbare bruggen;
- c.
in en bij tunnels;
- d.
bij gelijkvloerse kruisingen met een hoofdspoorweg of bijzondere spoorweg;
- e.
bij aansluitingen van een lokale spoorweg op een hoofdspoorweg of op een bijzondere spoorweg;
- f.
bij situaties waar de lokale spoorweg niet of niet geheel is te overzien binnen de benodigde remafstand; en
- g.
indien er bij enkelspoor dat in beide richtingen bereden wordt een voor de bestuurder onoverzichtelijke situatie aanwezig is.
3.
Gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur hoeven geen seinen te plaatsen, indien de verkeersveiligheid op de lokale spoorweg geborgd wordt door middel van een systeem van volledige automatische besturing van de spoorvoertuigen die op deze spoorweg rijden.
4.
Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken door gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur, indien de verkeersveiligheid op de lokale spoorweg geborgd wordt door middel van een systeem van automatische spoorvoertuigbeïnvloeding die de plaatsing van seinen overbodig maakt.
5.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien tramlichten zijn geplaatst op grond van artikel 1, onderdeel 60, van de Regeling verkeerslichten, of op grond van het daarvoor in de plaatskomende voorschrift inhoudende dat tramlichten worden toegepast bij drie- of tweekleurige verkeerslichten indien:
- a.
ter plaatse voor lokale spoorwegen een eigen ruimte, gescheiden van het overige verkeer, beschikbaar is; of
- b.
ter plaatse bestuurders van lokale spoorvoertuigen vanuit een rijstrook een richting mogen volgen die aan het overige verkeer in die rijstrook niet is toegestaan.