Einde inhoudsopgave
Regeling tegemoetkoming stoffengerelateerde beroepsziekten
Artikel 10 Informatieverplichtingen aanvraag tegemoetkoming
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2023
- Bronpublicatie:
25-11-2022, Stcrt. 2022, 31978 (uitgifte: 29-11-2022, regelingnummer: 2022-0000185147)
- Inwerkingtreding
01-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-11-2022, Stcrt. 2022, 31978 (uitgifte: 29-11-2022, regelingnummer: 2022-0000185147)
- Vakgebied(en)
Overheidsfinanciën / Rijksfinanciën
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
1.
De werkende verstrekt de SVB, het ISBG en de door het ISBG aangewezen personen of instellingen bij de indiening van de aanvraag voor een tegemoetkoming in ieder geval de bewijsstukken die noodzakelijk zijn om te beoordelen of de werkende een ernstige aandoening heeft die als beroepsziekte te kwalificeren kan zijn, waaronder in ieder geval een door een bevoegde arts vastgestelde diagnose van de ernstige aandoening.
2.
In verband met de voorwaarde dat de werkende aannemelijk maakt dat de ernstige aandoening is veroorzaakt door blootstelling aan één of meer gevaarlijke stoffen bij het verrichten van arbeid als werkende, verstrekt de werkende aan de SVB, het ISBG en de door het ISBG aangewezen personen of instellingen, bij de indiening van de aanvraag om een tegemoetkoming, de inlichtingen en zo mogelijk bewijsstukken omtrent:
- a.
de blootstelling aan de gevaarlijke stof of stoffen bij het verrichten van arbeid als werkende;
- b.
de periode gedurende welke die blootstelling aan de gevaarlijke stof of stoffen heeft plaatsgevonden; en
- c.
degenen die in verband met de arbeid waarbij de blootstelling aan de gevaarlijke stof of stoffen heeft plaatsgevonden als werkgever dan wel als opdrachtgever worden aangemerkt.
3.
De werkende verstrekt de SVB, het ISBG en de door het ISBG aangewezen personen of instellingen op verzoek of uit eigen beweging de overige inlichtingen en bewijsstukken die nodig zijn voor de uitvoering van deze regeling en verleent ook de medewerking die redelijkerwijs vereist is.
4.
Indien de aanvraag om een tegemoetkoming van de werkende na diens overlijden wordt voortgezet ten behoeve van de nabestaanden, is dit artikel op hen van overeenkomstige toepassing.