Einde inhoudsopgave
Belastingwet BES
Artikel 6.7g
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2014. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
16-10-2013, Stb. 2013, 413 (uitgifte: 25-10-2013, kamerstukken: 33637)
- Inwerkingtreding
01-01-2014, terugwerkend tot: 01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-10-2013, Stb. 2013, 413 (uitgifte: 25-10-2013, kamerstukken: 33637)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
1.
De plaats van dienst van kortdurende en andere dan kortdurende verhuur van een vervoermiddel, verricht door een ondernemer, een andere dan een BES ondernemer, is de plaats waar dat vervoermiddel daadwerkelijk ter beschikking van de afnemer wordt gesteld.
2.
In afwijking van het eerste lid is de plaats van dienst van andere dan kortdurende verhuur van een vervoermiddel bij verhuur aan:
- a.
een andere dan een ondernemer die gevestigd is of woont in de Unie, genoemd in artikel 2a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968, de plaats waar die afnemer gevestigd is of woont;
- b.
een ondernemer die de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft in de Unie, genoemd in onderdeel a, of in die Unie over een vaste inrichting beschikt die de dienst afneemt, of, bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in die Unie heeft, de plaats waar die afnemer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft.
3.
In afwijking van het eerste en tweede lid is de plaats van dienst van andere dan kortdurende verhuur van een pleziervaartuig aan een afnemer, een andere dan een in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde ondernemer, de plaats waar het pleziervaartuig effectief ter beschikking van de afnemer wordt gesteld, indien deze dienst daadwerkelijk door de dienstverrichter wordt verricht vanuit de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting aldaar.
4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ‘kortdurende verhuur’ verstaan: het ononderbroken bezit of gebruik van het vervoermiddel gedurende een periode van ten hoogste dertig dagen, en voor schepen ten hoogste negentig dagen.