Einde inhoudsopgave
Penitentiaire beginselenwet
Artikel 3 [Aanwijzing inrichtingen. Beheer]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
18-12-2019, Stb. 2019, 504 (uitgifte: 24-12-2019, kamerstukken: 35311)
03-04-2019, Stb. 2019, 141 (uitgifte: 12-04-2019, kamerstukken: 33844)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-10-2020, Stb. 2020, 456 (uitgifte: 18-11-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
30-10-2020, Stb. 2020, 456 (uitgifte: 18-11-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt bij het KB van 18-12-2019, Stb. 507 tegelijk in werking met art. I, onderdeel B, van de wet van 03-04-2019, Stb. 141).
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht / Algemeen
1.
Onze Minister wijst penitentiaire inrichtingen aan. Een inrichting kan zijn gevestigd op verschillende locaties binnen hetzelfde arrondissement.
2.
Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij Onze Minister. Onze Minister kan mandaat verlenen betreffende de hem bij of krachtens deze wet toegekende bevoegdheden tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften aan het hoofd van de Dienst Justitiële Inrichtingen.
3.
Het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de directeur, die als zodanig door Onze Minister wordt aangewezen.
4.
Onze Minister wijst een of meer personen aan als plaatsvervanger van de directeur. De aanwijzing als plaatsvervanger kan worden beperkt tot het nemen van een in de aanwijzing bepaalde beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, onder b, c en i.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld betreffende het beheer van en het regime in een inrichting.