Einde inhoudsopgave
Wet luchtvaart
Artikel 10.27
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2016
- Bronpublicatie:
23-09-2015, Stb. 2015, 345 (uitgifte: 08-10-2015, kamerstukken: 33802)
- Inwerkingtreding
01-01-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-12-2015, Stb. 2015, 526 (uitgifte: 22-12-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Luchtvervoer
1.
Onze Minister van Defensie kan aan een rechtspersoon een vergunning verlenen voor burgermedegebruik onder verantwoordelijkheid van die rechtspersoon.
2.
Het verlenen van een vergunning voor burgermedegebruik door tussenkomst van een burgerexploitant geschiedt in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu. De overige vergunningen voor burgermedegebruik worden verleend na overleg met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.
3.
De vergunning vermeldt in ieder geval:
- a.
de aard van het burgerluchtverkeer waarvoor de vergunning geldt;
- b.
de termijn waarvoor de vergunning wordt verleend;
- c.
de voor het burgermedegebruik geldende grenswaarden, wat betreft de geluidbelasting eventueel in de vorm van een maximum aantal vliegtuigbewegingen per jaar waarvoor de vergunning geldt.
4.
Aan de vergunning kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het verlenen, wijzigen, overdragen en intrekken van de vergunning, alsmede omtrent de aan de behandeling van de aanvraag verbonden kosten.
6.
Een vergunning wordt niet verleend voor burgerluchtvaart van commerciële aard op een luchthaven waar reeds burgermedegebruik plaatsvindt door tussenkomst van een burgerexploitant.
7.
Een vergunning kan in ieder geval door Onze Minister van Defensie worden ingetrokken of gewijzigd wanneer:
- a.
een of meer redenen waarom de vergunning is verleend, zijn vervallen,
- b.
een of meer van de aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften niet worden nageleefd,
- c.
na de verlening zodanige feiten of omstandigheden bekend zijn geworden dat, indien deze ten tijde van de verlening bekend waren geweest, de vergunning niet of niet in die vorm zou zijn verleend, of
- d.
van een voor onbepaalde tijd verleende vergunning gedurende twee achtereenvolgende jaren geen gebruik is gemaakt.
8.
Met betrekking tot de intrekking en wijziging, bedoeld in het zevende lid, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.
9.
Ingeval de vergunning is verleend aan een burgerexploitant, is artikel 8.53 van overeenkomstige toepassing.