Einde inhoudsopgave
Rijksbesluit Onderzoeksraad voor veiligheid
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 01-02-2005
- Redactionele toelichting
Dit besluit treedt tegelijk in werking met de Wet van 02-12-2004, Stb. 677.
- Bronpublicatie:
10-12-2004, Stb. 2004, 679 (uitgifte: 23-12-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-02-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-01-2005, Stb. 2005, 20 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Bestuur
1.
Alvorens zitting te nemen legt de voorzitter van de raad ofwel in handen van Onze Minister de eed af waarvan de tekst is weergegeven in het tweede lid, ofwel spreekt hij ten overstaan van Onze Minister de belofte uit, waarvan de tekst is weergegeven in het derde lid.
2.
De tekst van de eed luidt: ‘Ik zweer dat ik het ambt van voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid overeenkomstig de voorschriften bij of krachtens de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid of enige andere wet gegeven, nauwgezet en onpartijdig, zonder aanzien van personen, zal vervullen. Ik zweer dat ik om in dit ambt te worden benoemd geen giften of gunsten heb gegeven of beloofd. Ik zweer dat ik om iets in het ambt te doen of te laten geen geschenken of beloften heb aangenomen of zal aannemen. Zo waarlijk helpe mij God almachtig.’.
3.
De tekst van de belofte luidt: ‘Ik beloof dat ik het ambt van voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid overeenkomstig de voorschriften bij of krachtens de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid of enige andere wet gegeven nauwgezet en onpartijdig, zonder aanzien van personen, zal vervullen. Ik verklaar dat ik om in dit ambt te worden benoemd geen giften of gunsten heb gegeven of beloofd. Ik verklaar dat ik om iets in het ambt te doen of te laten geen geschenken of beloften heb aangenomen of zal aannemen. Dit verklaar en beloof ik.’.
4.
Alvorens zitting te nemen leggen de leden van de raad ofwel in handen van de voorzitter van de raad een eed af ofwel spreken zij ten overstaan van de voorzitter van de raad een belofte uit. Op deze eed en deze belofte zijn het tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in plaats van de woorden ‘het ambt van voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid’ de woorden ‘mijn ambt in de Onderzoeksraad voor veiligheid’ treden en daarna in plaats van de woorden ‘dit ambt’ en ‘het ambt’ telkens ‘mijn ambt’.
5.
Bij herbenoeming na een periodieke aftreding is het afleggen van een nieuwe eed of het uitspreken van een nieuwe belofte niet vereist.